H4 - Argumenteren les 3

Argumenteren - argumentatieschema's en drogredenen


havo leerjaar 4
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Argumenteren - argumentatieschema's en drogredenen


havo leerjaar 4

Slide 1 - Tekstslide

Theorie
Argumentatieschema's

Slide 2 - Tekstslide

Argumentatieschema's
Het geheel van standpunt en argument(en) = de argumentatie

Een argumentatieschema geeft het verband aan tussen een standpunt en een argument. Er zijn zes verschillende argumentatieschema’s.

Slide 3 - Tekstslide

Argumentatie op basis van...
  1. Autoriteit
  2. Kenmerk of eigenschap
  3. Oorzaak en gevolg 
  4. Vergelijking
  5. Voorbeelden 
  6. Voor- en nadelen

Slide 4 - Tekstslide

Autoriteit
= de argumentatie is gebaseerd op iemand of iets met gezag of status.

  • Je mag niet door rood rijden, want dat staat in de wet.
  • Je moet minimaal twee keer per dag je tanden poetsen want dat zegt de tandarts.

Slide 5 - Tekstslide

Kenmerk of eigenschap
= een kenmerk/eigenschap van een bepaalde groep wordt uitgelicht.

  • Dat is een goede zanger, want hij zingt altijd zuiver.
  • Die leraar Engels is een goede docent, want hij geeft heldere uitleg en spreekt op een rustige toon.

Slide 6 - Tekstslide

Oorzaak en gevolg
= een feit of een gebeurtenis zal leiden tot een ander feit of een andere gebeurtenis.

  • De overstap van mavo naar havo is best moeilijk (gevolg, standpunt). Voor het vak Nederlands is er op de havo namelijk veel theorie die op de mavo niet of nauwelijks wordt behandeld, bijvoorbeeld argumentatie (oorzaak, argument).

Slide 7 - Tekstslide

Vergelijking
= er wordt een vergelijking gemaakt en een overeenkomst geconstateerd. Omdat iets in het ene geval zo is, zal het bij het andere ook zo zijn.

  • Minder toetsen is beter voor de onderwijsresultaten. Kijk maar eens naar Finland. De resultaten zijn daar uitstekend en toetsen voor cijfers gebeurt daar nauwelijks.

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld
= het standpunt wordt ondersteund met argumenten die voorbeeld zijn.

  • Johan Cruijff was een pionier op voetbalgebied, een revolutionair en een rolmodel voor andere voetballers (argumenten). Het mag duidelijk zijn: Johan Cruijff is een van de grootste voetballers ooit (standpunt).

Slide 9 - Tekstslide

Voor- en nadelen
= er is sprake van een afweging: de voordelen worden vergeleken met de nadelen, waarna een oordeel volgt.

  • Er moet meer worden gesport. Wekelijks sporten zorgt ervoor dat je je goed voelt. Uit onderzoek blijkt dat ook je concentratie en leerprestaties door sporten verbeteren (argumenten, voordelen). Aan de andere kant kan sporten blessures en zelfs botbreuken opleveren, waardoor je veel moet rusten en lessen zult missen (argumenten, nadeel).

Slide 10 - Tekstslide

Voor- en nadelen (2)
Let op: de argumentatie kan ook alleen voordelen of alleen nadelen bevatten.

  • argumentatie op basis van voordelen
  • argumentatie op basis van nadelen

Slide 11 - Tekstslide

Welk argumentatieschema wordt gebruikt in de volgende argumentatie?

Slide 12 - Tekstslide

Hoe kun je nou denken dat je een goed cijfer gaat halen? Je bent gisteren pas begonnen met leren.
A
Autoriteit
B
Oorzaak-gevolg
C
Voordelen-nadelen
D
Voorbeeld

Slide 13 - Quizvraag

Natuurlijk is hij tegen de bio-industrie: hij is vegetariër.
A
Voordelen-nadelen
B
Vergelijking
C
Kenmerk-eigenschap
D
Oorzaak-gevolg

Slide 14 - Quizvraag

Volgens Johan Cruijff moest Ajax meer investeren in jonge voetballers. Daarom is de jeugdopleiding van de club grondig aangepakt.
A
Voordelen-nadelen
B
Kenmerk of eigenschap
C
Vergelijking
D
Autoriteit

Slide 15 - Quizvraag

Waarom moet ik een briefje halen? Isabelle was vorige les ook te laat en zij hoefde geen briefje te halen.
A
Oorzaak-gevolg
B
Vergelijking
C
Voorbeeld
D
Autoriteit

Slide 16 - Quizvraag

Mensen zouden wat meer met de fiets naar hun werk moeten gaan, want dat is goed voor het milieu en het is goed voor hun conditie.
A
oorzaak en gevolg
B
voor- en/of nadelen
C
autoriteit
D
voorbeeld

Slide 17 - Quizvraag

Theorie
Drogredenen

Slide 18 - Tekstslide

Onjuiste argumenten
  • In veel argumentaties worden weleens fouten gemaakt (bedoeld en onbedoeld) = drogredenen.
  • Als je drogredenen leert herkennen, maak je zelf minder fouten in je argumentatie en zie je eerder de zwakke punten in andermans argumentatie.
  • Twee groepen: overtreden van een argumentatieschema en overtreden van een discussieregel.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Overtreden van een argumentatieschema
onjuist beroep op...
  • het oorzaak-gevolgschema
  • het kenmerk- of eigenschapsschema
  • het voor- en nadelenschema: overdrijven van voor- of nadelen
  • het voor- en nadelenschema: vals dilemma
  • het voorbeeldschema: overhaaste generalisatie
  • het vergelijkingsschema: verkeerde vergelijking
  • het autoriteitsschema 

Slide 21 - Tekstslide

Overtreden van een discussieregel
  • persoonlijke aanval
  • ontduiken van de bewijslast
  • vertekenen van het standpunt
  • bespelen van het publiek
  • cirkelredenering 

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Welke drogreden werd door Prem gebruikt?
A
Verkeerde vergelijking
B
Bespelen van het publiek
C
Persoonlijke aanval
D
Onjuist beroep op autoriteit

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Video

Welke drogreden gebruikt Gordon hier, naast de persoonlijke aanval?
A
Bespelen van het publiek
B
Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
C
Overhaaste generalisatie
D
Cirkelredenering

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Video

Welke drogreden gebruikt Arjen Lubach hier?
A
Persoonlijke aanval
B
Ontduiken van bewijslast
C
Vertekenen van het standpunt
D
Overhaaste generalisatie

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Video

Welke drogreden gebruikt Louis van Gaal hier?
A
Ontduiken van de bewijslast
B
Vertekenen van het standpunt
C
Vals dilemma
D
Cirkelredenering

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Video

Welke drogreden gebruikt Johan Derksen hier?
A
Verkeerde vergelijking
B
Vertekenen van het standpunt
C
Persoonlijke aanval
D
Cirkelredenering

Slide 32 - Quizvraag