2. Functies van voedingstoffen

2: Functies van voedingsstoffen
1 / 58
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 58 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

2: Functies van voedingsstoffen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
  1. Je kent de functie van de voedingsstoffen in het lichaam
  2. Je weet welke voedingsstoffen verteerd moeten worden
  3. Je weet welke voedingsstoffen direct in het bloed kunnen worden opgenomen.
  4. Je weet dat verteringsproducten van voedingsstoffen in het bloed kunnen worden opgenomen.





Je noteert de belangrijkste begrippen en hun betekenis in je schrift.
Je gaat een samenvatting/mindmap/tekstschema maken.
Dat is een verplicht onderdeel van deze les.

Slide 2 - Tekstslide


Je noteert de belangrijkste begrippen en hun betekenis in je schrift.



Je maakt een samenvatting / mindmap / tekstschema over: 

De functies van voedingsstoffen (incl. uitleg van de functie)!
De vertering van voedingsstoffen

Vergelijk jouw mindmaps met die van klasgenoten. 
Stel vragen / bespreek de verschillen! 

Slide 3 - Tekstslide

Je kent de 6 Voedingsstoffen
Het zijn de bruikbare stoffen die in voedingsmiddelen zitten 

1. Koolhydraten
2. Vetten
3. Eiwitten
4. Water
5. Mineralen
6. Vitamines


Slide 4 - Tekstslide

Voedingstoffen
even herhalen
Voedingsmiddelen bevatten voedingsstoffen. 


Hiernaast zie je de 6 voedingsstoffen.

Leer ze uit je hoofd.

Onthoud ook welke voedingsmiddelen erbij horen.

Slide 5 - Tekstslide

De 4 functies van de voedingsstoffen
Voedingsstoffen zijn belangrijk voor het lichaam: 4 functies

  1. Brandstof
  2. Bouwstoffen
  3. Beschermende stoffen
  4. Reservestoffen
                                                                                                                       BBBR

Slide 6 - Tekstslide

Brandstoffen
Zorgen voor energie voor processen in het lichaam zoals ademhaling en spijsvertering en bijvoorbeeld voor een stabiele lichaamstemperatuur

  • Vetten
  • Koolhydraten
  • Eiwitten

Slide 7 - Tekstslide

Bouwstoffen
Zijn nodig:
  •  Groei 
  •  Herstel (wondje op je arm)
  •  Ontwikkeling (om het lichaam te onderhouden en nieuwe
                                     cellen aan te maken)  

Alle voedingsstoffen zorgen hiervoor.

Slide 8 - Tekstslide

Beschermende stoffen

  • Zorgen voor bescherming
  • Zorgen voor weerstand tegen ziekten.

       Vitaminen en  
Mineralen

Slide 9 - Tekstslide

Reservestoffen


Stoffen die zijn opgeslagen in het lichaam. 

Koolhydraten en Vetten

Slide 10 - Tekstslide

       De functies van voedingsstoffen

1. Brandstof   
 In elke cel van je lichaam vindt verbranding plaats. Daarvoor is brandstof nodig. Die brandstof levert energie voor bijv. de organen (zodat ze kunnen werken). Brandstof is ook nodig om je lichaam op temperatuur te houden en voor groei, ontwikkeling en herstel van je lichaam. Dat kost allemaal energie.
2. Bouwstof                   
Voor de groei en ontwikkeling van je lichaam en voor herstel van het lichaam. Nieuwe cellen en weefsels kunnen worden gemaakt. Denk maar eens aan een snee in je vinger.




3. Beschermende stof  
Deze zorgen ervoor dat alle processen in je lichaam goed verlopen. Daardoor word je bijvoorbeeld niet ziek.

4. Reservestof
Deze worden opgeslagen onder je 
huid maar ook rond je organen.

Maak een mindmap/schema met de titel:
'Functies voedingsstoffen'

Slide 11 - Tekstslide

Koolhydraten
Zetmeel is een koolhydraat. 
Als zetmeel tijdens het verteringsproces verteerd wordt (in stukjes wordt 'geknipt'), dan ontstaat glucose.  Dat is een belangijke brandstof voor het functioneren van bijvoorbeeld de hersenen.

Koolhydraten leveren vooral brandstof, ze zijn belangrijk om optimaal te kunnen bewegen, denken en bijv. je te kunnen concentreren. 


Brandstof
Reservestof
Bouwstof

Slide 12 - Tekstslide

Vetten
                          2 soorten vet

Verzadigd vet = Verkeerd vet. 
Het zit in veel dierlijke producten, 
in koek, gebak en snacks.

Onverzadigd vet = Oké vet = goed vet. Het zit in bijv.  margarine, olijfolie, vis en noten.





Brandstof
Reservestof
Bouwstof

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Eiwitten

Zijn belangrijk voor de opbouw,
het onderhoud en reparatie van onze lichaamsweefsels. Bijvoorbeeld voor de huid, organen en spieren.


Eieren, vlees, zuivel, vis en zaden.
Bouwstof
Brandstof

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Vitaminen
Zijn van essentieel belang voor onze gezondheid omdat zij zorgen voor een goede stofwisseling.

Vitaminen worden niet verteerd.
Ze kunnen direct worden opgenomen door het lichaam

Maken wij vitamine D aan? Leg uit!
Bouwstof
Beschermende stof
zoek het antwoord op internet

Slide 17 - Tekstslide

Mineralen
Ze zijn onmisbaar voor een goede gezondheid en normale groei en ontwikkeling. 

Mineralen worden niet verteerd.
Ze kunnen direct worden opgenomen door het lichaam.
Bijv: 
Zink, ijzer, calcium (kalk), natrium.


Bouwstof
Beschermende stof

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Water
Bevat geen calorieën.

Voorziet je lichaam net als andere dranken van vocht.

Is een hele belangrijke bouwstof voor het lichaam.


Bouwstof

Slide 20 - Tekstslide

Water

Slide 21 - Tekstslide

Voedingstoffen

Voedingsmiddelen bevatten voedingsstoffen. Het zijn bruikbare delen van een voedingsmiddel die belangrijk zijn voor het lichaam.

Voedingsstoffen zijn:

  • Bouwstoffen
  • Brandstoffen
  • Reservestoffen
  • Beschermende stoffen
Belangrijke bouwstof voor het lichaam.
Nodig voor de groei (kinderen / pubers).
Kunnen ook als brandstof gebruikt worden.
Worden NIET als reservestof opgeslagen
Belangrijkste functie: Levert brandstof. Is ook bouwstof en reservestof.
Bijvoorbeeld: Zetmeel en suikers (glucose = brandstof).
In bijv. aardappelen en spaghetti

Belangrijkste functie: Levert brandstof. Is ook bouwstof.
Teveel wordt opgeslagen in je lichaam, bijv. onder je huid (dikkere onderhuise vetlaag). Het kan ook worden opgeslagen rond je organen.

Mineralen zijn zouten. Belangrijk als bouwstof. Ze zijn ook een beschermende stof. Bijv.: ijzer, kalk (voor de opbouw van je botten) en zout (Teveel zout is ongezond - het zit in heel veel voedingsmiddelen).

Vitaminen: Belangrijk als bouwstof en beschermende stof.
Te weinig?==> Ziek!  Maar van teveel kun je ook ziek worden. 
Voorbeelden van vitaminen: A (zien), C, D en K (om bijv. kalk uit je voeding op te nemen. M.b.v. zonlicht kan het lichaam Vit D maken.
Water is een belangrijke bouwstof. Het lichaam bestaat voor ong. 60 % uit water. Het vervoert stoffen in je lichaam. Die stoffen worden opgelost in water. Je bloed bestaat vooral uit water. Er zit ook water in fruit en sommige groenten (bijv. komkommer, kool, spinazie)
Vertel wat je weet en controleer

Slide 22 - Tekstslide

Vertering
In voedingsmiddelen zitten voedingsstoffen. Het lichaam heeft voedingsstoffen nodig. 

Eiwitten, vetten en (bijna alle) koolhydraten moeten worden verteerd want deze voedingsstoffen kunnen niet direct worden opgenomen in het bloed. 

Vertering is het omzetten van voedingsstoffen in verteringsproducten omdat die voedingsstoffen niet door de darmwand heen, in het bloed kunnen worden opgenomen.     
De verteringsproductien kunnen wél worden opgenomen in het bloed.
Het lichaam verteert voedingsstoffen die in voedingsmiddelen zitten zodat er verteringsproducten beschikbaar komen.
Maak een mindmap over vertering
Benoem o.a. ALLE voedingsstoffen
Water, mineralen en vitaminen kunnen direct worden opgenomen in het bloed. Vertering van deze voedingsstoffen is niet nodig. 

Slide 23 - Tekstslide

0

Slide 24 - Video

Oefenvragen
Leer welke voedingsstoffen er zijn
Leer de functies van de voedingsstoffen
Leer wat voedingsvezels zijn
Weet welke voedingsstoffen in welke voedingsmiddelen  zitten


Maak daarna de vragen

Slide 25 - Tekstslide

Welke voedingsstoffen zijn brandstoffen?
A
alle voedingsstoffen
B
koolhydraten, eiwitten en vetten
C
vitaminen, mineralen en water
D
alleen koolhydraten en vetten

Slide 26 - Quizvraag

Eiwitten zijn:
A
reserve stoffen
B
bouwstoffen

Slide 27 - Quizvraag

Koolhydraten zijn:
A
brandstoffen
B
beschermende stoffen

Slide 28 - Quizvraag

Welke voedingsstoffen moeten worden verteerd zodat de verteringsproducten in het lichaam kunnen worden opgenomen?
A
alle voedingsstoffen
B
koolhydraten, eiwitten, vetten
C
mineralen
D
mineralen vitamines en water

Slide 29 - Quizvraag

dit zijn brandstoffen
koolhydraten
mineralen
vitamines
vetten
eiwitten
water

Slide 30 - Sleepvraag

Koolhydraten zijn
(kies het meest volledige juiste antwoord)
A
bouwstoffen
B
zowel bouwstof als brandstof
C
beschermende stof
D
brandstof, bouwstof en reserve stof

Slide 31 - Quizvraag

Wat zijn mineralen
en welke functie hebben ze?
A
Zouten, beschermende functie
B
Vitaminen, ze zijn bouwstoffen
C
Stenen, het zijn reserve stoffen
D
Suikers, ze leveren energie

Slide 32 - Quizvraag

Welke twee functies heeft vet hoofdzakelijk?
A
Brandstof en reservestof
B
Bouwstof en beschermende stof
C
Beschermende stof en brandstof
D
Reservestof en bouwstof

Slide 33 - Quizvraag

De functie van bouwstoffen is het leveren van energie.
A
juist
B
onjuist

Slide 34 - Quizvraag

Energie wordt in je lichaam o.a gebruikt voor het op peil houden van de lichaamstemperatuur.
A
juist
B
onjuist

Slide 35 - Quizvraag

Beschermende stoffen worden vooral onder de huid opgeslagen
A
juist
B
onjuist

Slide 36 - Quizvraag

De verteringsproducten van koolhydraten, eiwitten en vetten worden in het lichaam opgenomen
A
waar
B
nietwaar

Slide 37 - Quizvraag

Mineralen zijn een voorbeeld van bouwstoffen. Wat is een mineraal dat een bouwstof is van botten?
A
Zout
B
Kalk
C
Suiker
D
Eiwit

Slide 38 - Quizvraag

Wat is de voornaamste bouwstof
van spieren?
A
Eiwitten
B
Vetten
C
Koolhydraten
D
Mineralen

Slide 39 - Quizvraag

Wat is de functie van suikers?
A
Bouwstof
B
Reservestof
C
Brandstof
D
Alle drie de opties

Slide 40 - Quizvraag

Water, mineralen en vitaminen kunnen direct in het lichaam worden opgenomen. Verteren is niet nodig.
A
waar
B
nietwaar

Slide 41 - Quizvraag

Wanneer een voedingsstof voornamelijk dient als brandstof dan is dit een ....?
A
Bouwstof
B
Energierijke Stof
C
Een beschermende stof
D
Een vitamine of mineraal

Slide 42 - Quizvraag

Wat zijn mineralen ook wel?
A
Zouten
B
Vitaminen
C
Stenen
D
Suikers

Slide 43 - Quizvraag

Welke twee functies heeft vet hoofdzakelijk?
A
Brandstof en reservestof
B
Bouwstof en beschermende stof
C
Beschermende stof en brandstof
D
Reservestof en bouwstof

Slide 44 - Quizvraag

Alle voedingsstoffen zijn........
A
brandstoffen
B
reservestoffen
C
bouwstoffen
D
beschermende stoffen

Slide 45 - Quizvraag

Welke voedingsstof(fen) zijn GEEN brandstoffen?
A
andere voedingsstoffen dan die genoemd zijn bij B,C en D
B
koolhydraten
C
vetten
D
eiwitten

Slide 46 - Quizvraag

       Wat is eiwit? Trek  in het vak.
Eiwitten
    Bouwstof
     Brandstof
  Reserve stof
  Beschermende 
             stof

Slide 47 - Sleepvraag

              Wat is koolhydraat? Zet in het vak.
Koolhydraten
    Bouwstof
     Brandstof
  Reserve stof
  Beschermende 
             stof

Slide 48 - Sleepvraag

              Wat is water? Zet in het vak.
Water
    Bouwstof
     Brandstof
  Reserve stof
  Beschermende 
             stof

Slide 49 - Sleepvraag

              Wat zijn mineralen mineralen? Zet in het vak.
Mineralen
    Bouwstof
     Brandstof
  Reserve stof
  Beschermende 
             stof

Slide 50 - Sleepvraag

              Wat is vet? Zet in het vak.
Vetten
    Bouwstof
     Brandstof
  Reserve stof
  Beschermende 
             stof

Slide 51 - Sleepvraag

                          Wat is voedingsvezel? Zet in het vak.
Voedingsvezel
    Bouwstof
     Brandstof
  Reserve stof
  Beschermende 
             stof
          Geen   
  voedingsstof

Slide 52 - Sleepvraag

              Wat zijn vitaminen? Zet in het vak.
Vitaminen
    Bouwstof
     Brandstof
  Reserve stof
  Beschermende 
             stof

Slide 53 - Sleepvraag

De paardensprong
Maak met de paardensprong uit het schaakspel het woord. 
Koolhydraten en eiwitten zijn ....?......

 Sleep daarna de letters naar de vakjes zodat het woord zichtbaar wordt.
Het paard in het schaakspel beweegt 2 velden horizontaal met 1 veld verticaal of een beweging van 2 velden verticaal met 1 veld horizontaal. 

Er ontstaat bij een paardensprong altijd een L-vorm.
**
**
fe
**
n
in
**
**
st
**
ed
**
gs
**
**
vo
of
**
**
**

Slide 54 - Sleepvraag

Is meergranenbrood eigenlijk witbrood?
Is bruin brood gezonder dan wit brood?

De bakkers 'bakken het wel erg bruin'!
Dus: 
WEET WAT JE EET! - Bekijk het filmpje!

Slide 55 - Tekstslide

Slide 56 - Video

Eet je wel eens een spekje?
Oh, je eet dus aardappel!
Wil je weten hoe dat zit?  
Bekijk het filmpje van vanaf 4 min - 12.20 min

Je weet dan ook wat glucose (druivesuiker) is 
en hoe glucosesiroop eruit zit.

Slide 57 - Tekstslide

Slide 58 - Video