In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
H6: Bedrijfsadministratie
Slide 1 - Tekstslide
Par 6.3: Liquiditeit en solvabiliteit
Wat gaan we vandaag doen?;
Lesdoelen par. 6.3;
Uitleg;
Huiswerk volgende les;
Reflectie.
Slide 2 - Tekstslide
Lesdoel Paragraaf 6.3:
Aan het einde van dit paragraaf ....
Weten jullie hoe je de financiele gezondheid van je bedrijf kunt beoordelen en welke criteria je daarbij kunt gebruiken;
Slide 3 - Tekstslide
Uitleg...
Slide 4 - Tekstslide
Liquiditeit
Ben je in staat om je kortlopende schulden te betalen?
Een liquiditeit onder de '1' betekent dat de waarde van de vlottende activa (dus de waarde van de debiteuren en de voorraden) en de liquide middelen ( dus kasgeld en banksaldo) niet genoeg is om de korte schulden (dus crediteuren en leningen < 1 jaar) te kunnen betalen.
Als de liquiditeit van een bedrijf minimaal '2' is dan kunnen de korte schulden gemakkelijk worden afgelost.
Slide 5 - Tekstslide
Solvabiliteit
Ben je in staat om je kortlopende schulden en je langlopende schulden te betalen ?
Hoe hoger de solvabiliteit hoe gemakkelijker een bedrijf het totale vreemde vermogen (kort en lang) kan aflossen.
De solvabiliteit van een bedrijf is goed als deze 150% of hoger is.
Slide 6 - Tekstslide
Formules
Liquiditeit = Vlottende activa + liquide middelen
vreemd vermogen kort
Solvabiliteit = Totaal vermogen x 100 %
Vreemd vermogen
Slide 7 - Tekstslide
Huiswerk
Maken opdrachten par 6.3:
18 tot en met 21
Slide 8 - Tekstslide
Reflectie...
Probeer de volgende vragen te beantwoorden....
Slide 9 - Tekstslide
In welke 3 groepen kun je de passiva-zijde van de balans verdelen?
A
Activa, Passiva en Liquide middelen
B
Eigen vermogen, lang vreemd vermogen en kort vreemd vermogen
C
Eigen vermogen, lange passiva, korte passiva
D
Activa, Vaste activa en Vlottende middelen
Slide 10 - Quizvraag
De Soup Company koopt grondstoffen in zoals uien, wortels, linzen, zoete aardappels etc. De goederen worden vandaag geleverd en de factuur hiervoor moet over 30 dagen betaald worden.
A
De leverancier van de goederen is een debiteur
B
De leverancier van de goederen is een crediteur
Slide 11 - Quizvraag
Stelling 1: Vreemd vermogen is het geleende geld van een bedrijf Stelling 2: Er zijn 2 soorten vreemd vermogen: lang- en kort vreemd vermogen
A
Stelling 1 is juist , stelling 2 is onjuist
B
Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
C
Stelling 1 is juist, stelling 2 is juist
D
Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is onjuist
Slide 12 - Quizvraag
Wat is de balans van een bedrijf?
A
een maandelijks overzicht van alles wat een bedrijf heeft
B
een overzicht van alle bezittingen en schulden op één bepaald moment
C
een halfjaarlijks overzicht van alle activa van een bedrijf
D
een kwartaal overzicht van alle passiva van een bedrijf
Slide 13 - Quizvraag
Een ander woord voor schulden is passiva
A
juist
B
onjuist
Slide 14 - Quizvraag
De liquiditeit is voldoende als het hoger is dan
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 15 - Quizvraag
Met de liquiditeit wordt berekend
A
in welke mate een bedrijf in staat is om goederen in te kopen
B
in welke mate een bedrijf in staat is om goederen te verkopen
C
in welke mate een bedrijf in staat is om de lange termijn schulden terug te betalen
D
in welke mate een bedrijf in staat is om de korte termijn schulden terug te betalen
Slide 16 - Quizvraag
Welke stelling is juist?
A
Solvabiliteit zegt iets over korte termijn verplichtingen
B
Bij Solvabiliteit gaat het om verhouding Eigen Vermogen/Vaste Activa
C
Bij Solvabiliteit gaat het om verhouding Eigen Vermogen/Vlottende activa
D
Solvabiliteit zegt iets over lange termijnverplichtingen
Slide 17 - Quizvraag
Welk begrip hoort bij: De mate waarin een onderneming in staat is al haar schulden terug te betalen
A
Liquiditeit
B
Solvabiliteit
C
Staatsschuldquote
D
Bestedingsevenwicht
Slide 18 - Quizvraag
De formule voor het berekenen van de solvabiliteit is …..