RVV 06

Voor een voetganger staat bij een VOP een voetgangerslicht, waarin een geel knipperlicht is aangebracht. Wat moet een bestuurder doen die deze VOP nadert?
A
Hij mag doorrijden, omdat het verkeerslicht dat voor hem geldt op groen staat.
B
Hij moet nu stoppen, omdat verkeerslichten boven verkeerstekens gaan.
C
Hij moet stoppen, omdat de voetganger gebruik maakt van een VOP.
1 / 25
volgende
Slide 1: Quizvraag

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Voor een voetganger staat bij een VOP een voetgangerslicht, waarin een geel knipperlicht is aangebracht. Wat moet een bestuurder doen die deze VOP nadert?
A
Hij mag doorrijden, omdat het verkeerslicht dat voor hem geldt op groen staat.
B
Hij moet nu stoppen, omdat verkeerslichten boven verkeerstekens gaan.
C
Hij moet stoppen, omdat de voetganger gebruik maakt van een VOP.

Slide 1 - Quizvraag

Na een kruispunt is aan de rechterzijde bord E2 van Bijlage 1 RVV’90 geplaatst met daarbij een ‘zoneaanduiding’. Mag u na dit bord aan de linkerzijde uw auto laten stilstaan of parkeren?

A
Nee, er mag niet worden geparkeerd, maar laten stilstaan mag wel.
B
Nee, het verbod geldt voor het hele gebied.
C
Ja, het verbod geldt slechts voor de rechterzijde van de wegen binnen het gebied.

Slide 2 - Quizvraag

Op welke plaats geldt een parkeerverbod?
A
Langs een fietsstrook.
B
Langs een onderbroken gele streep.
C
Op de rijbaan van een voorrangsweg.

Slide 3 - Quizvraag

Voor wie geldt bord C7 van Bijlage 1 RVV’90?
A
Voor bestuurders van vrachtauto’s.
B
Voor bestuurders van vrachtauto’s en autobussen.
C
Voor bestuurders van vrachtauto’s en lijnbussen.

Slide 4 - Quizvraag

Wie is er strafrechtelijk aansprakelijk als een bromfietspassagier de verplichte helm niet draagt?
A
De bromfietsbestuurder en de bromfietspassagier.
B
De bromfietsbestuurder.
C
De bromfietspassagier.

Slide 5 - Quizvraag

Wie hoeven niet rechts te houden?
A
Een fietser en een snorfietser; zij mogen naast elkaar rijden.
B
Een fietser en een bestuurder van een bakfiets; zij mogen naast elkaar rijden.
C
Twee ruiters mogen naast elkaar rijden, mits zij het overige verkeer niet hinderen.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een gesleept motorvoertuig?
A
Een aanhangwagen ingevolge het RVV’90.
B
Een aanhangwagen ingevolge de WVW’94.
C
Geen van beiden.

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een fietsstrook?

A
Een door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de rijbaan waarop afbeeldingen van een fiets zijn aangebracht.
B
Een door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de weg waarop afbeeldingen van een fiets zijn aangebracht.
C
Een door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de weg.

Slide 8 - Quizvraag

Geldt bord C19 van Bijlage 1 RVV’90 ook voor een ruiter?
A
Ja.
B
Ja, maar het verbod geldt niet als de ruiter de berm volgt.
C
Nee.

Slide 9 - Quizvraag

Wie moet het trottoir gebruiken?

A
Een bestuurder van een gehandicaptenvoertuig.
B
Iemand die naast zijn motorfiets loopt met in werking zijnde motor.
C
Iemand die een paard aan een teugel meevoert.

Slide 10 - Quizvraag

Wie mogen een militaire colonne niet doorsnijden?
A
Bestuurders.
B
Bestuurders van voertuigen.
C
Weggebruikers.

Slide 11 - Quizvraag

Wanneer mag in file naast elkaar gereden worden?

A
Als de rijbaan in rijstroken is verdeeld.
B
Als de rijbaan door een deelstreep in rijstroken is verdeeld.
C
Als de rijbaan door een asstreep in rijstroken is verdeeld.

Slide 12 - Quizvraag

Geldt artikel 19 van het RVV’90 (tot stilstand brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien... etc.) ook voor fietsers ?
A
Nee, alleen voor bestuurders van motorvoertuigen.
B
Nee, alleen voor bestuurders van motorrijtuigen.
C
Ja.

Slide 13 - Quizvraag

Wat voor wegwijzer is bord K2?

A
Een lage beslissingswegwijzer.
B
Een hoge beslissingswegwijzer.
C
Een voorwegwijzer.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een rijbaan?
A
Elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte, met uitzondering van de fietspaden en fiets/bromfietspaden.
B
Elk voor voertuigen bestemd weggedeelte, met uitzondering van de fietspaden en fiets/bromfietspaden.
C
Elk voor rijdende motorvoertuigen bestemd weggedeelte, met uitzondering van de fietspaden en fiets/bromfietspaden.

Slide 15 - Quizvraag

Welk voertuig valt onder het begrip ‘brommobiel’ volgens het RVV’90?

A
Een bromfiets met een gesloten carrosserie.
B
Een brombakfiets met een gesloten carrosserie.
C
Een vierwielig motorrijtuig met een benzinemotor, waarvan de ledige massa minder bedraagt dan 350 kg.

Slide 16 - Quizvraag

Wie mogen ‘s nachts met grootlicht rijden?
A
Alle bestuurders.
B
Bromfietsers en bestuurders van wagens.
C
Snorfietsers en bestuurders van gehandicaptenvoertuigen.

Slide 17 - Quizvraag

Wanneer mag er ‘s nachts geen grootlicht gevoerd worden?

A
Bij het volgen van een andere bestuurder.
B
Bij het tegenkomen van een bromfietser.
C
In combinatie met het voeren van mistlicht.

Slide 18 - Quizvraag

Waar is het verboden een stilstaande tram rechts in te halen als aan die zijde passagiers in- of uitstappen?
A
Alleen binnen de bebouwde kom.
B
Alleen buiten de bebouwde kom.
C
Zowel binnen als buiten de bebouwde kom.

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de betekenis van bord B7 van Bijlage 1 RVV’90?

A
Stop. Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg.
B
Stop. Nadering voorrangsweg, -kruising of -splitsing van wegen.
C
Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg.

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de betekenis van bord B7 van Bijlage 1 RVV’90?

A
Stop. Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg.
B
Stop. Nadering voorrangsweg, -kruising of -splitsing van wegen.
C
Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg.

Slide 21 - Quizvraag

Waar moet een militaire mars kolonne na zonsondergang verlichting voeren?
A
Op het trottoir binnen de bebouwde kom.
B
Op het trottoir buiten de bebouwde kom.
C
Op de rijbaan binnen de bebouwde kom.

Slide 22 - Quizvraag

Welke verlichting moeten wagens bij nacht voeren?
A
Dim- of grootlicht.
B
Voor- en achterlicht.
C
Geen verlichting, als zij goed zichtbare retroreflectoren voeren.

Slide 23 - Quizvraag

Een bestuurder van een brommobiel sleept met zijn voertuig een driewielige brombakfiets. Hoeveel mag de maximale tussenruimte tussen beide voertuigen bedragen?

A
2,50 meter.
B
5 meter.
C
Dit is niet bepaald.

Slide 24 - Quizvraag

Wat betekent deze aanwijzing?

A
Algemeen stopteken.
B
Opletten voor het verkeer in de stopgezette richtingen.
C
Stopteken voor het verkeer dat de verkeersregelaar van achteren nadert.

Slide 25 - Quizvraag