Meetinstrumenten, grootheden en eenheden herkennen en benoemen
Eenheden in elkaar omrekenen
Een meetinstrument gebruiken en aflezen, waarbij je let op schaal en meetbereik
Slide 3 - Tekstslide
Hoeveel stoelpoten zijn er in het lokaal?
Slide 4 - Woordweb
Hoeveel weegt je tas ongeveer?
Slide 5 - Woordweb
Wat is het volume van het lokaal?
Slide 6 - Woordweb
1.3 Meten en meetinstrumenten
Drie manieren om hoeveelheden te meten:
Aantal: meten door te tellen
Volume (inhoud): lengte x breedte x hoogte (of onderdompelmethode) --> liter, milliliter, kubieke centimeter of kubieke decimeter
Massa: hoeveelheid stof in gram of kilogram
Blz. 23 & 24
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
1.3 Meten en meetinstrumenten
Grootheden en eenheden
Grootheid: eigenschap die je kunt meten
Eenheid: maat waarin je grootheid meet
Blz. 24
Slide 9 - Tekstslide
Aan de slag!
Wat? Maak 1.3 opdracht 34 t/m 41 Hoe? Werk zelfstandig binnen je groep Tijd? 15 min Hulp? Probeer het samen op te lossen. Lukt het niet? Vraag dan de docent Resultaat? Je begrijpt het verschil tussen grootheden en eenheden; je weet welke meetinstrumenten gebruikt worden; je kunt eenheden omrekenen Klaar?