Les 6 A Voorkennis Genetica

ERFELIJKHEID
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

ERFELIJKHEID

Slide 1 - Tekstslide

Hoeveel erfelijk materiaal geeft een geslachtscel door, in vergelijking met een gewone cel?
A
Net zoveel
B
2 x zoveel
C
1/4 x zoveel
D
1/2 x zoveel

Slide 2 - Quizvraag

Lichaamscellen zijn diploïd
(chromosomen in paren)

Geslachtscellen zijn haploïd
(chromosomen in enkelvoud)

Slide 3 - Tekstslide

Erfelijke informatie

Slide 4 - Tekstslide

DNA structuur

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

de 46 chromosomen van de mens
= 46 DNA-moleculen

Slide 7 - Tekstslide

44 autosomen + 2 geslachtschromosomen
(XY = man) (vrouw = XX)

Slide 8 - Tekstslide

Chromosomen bij andere organismen

Slide 9 - Tekstslide

DNA voor 50% gelijk aan de mens

Slide 10 - Tekstslide

DNA voor 99,4% gelijk aan de mens

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een FENOTYPE en een GENOTYPE?
A
Het fenotype is het totale DNA in je cellen en het genotype zijn de zichtbare uiterlijke kenmerken.
B
Het genotype zijn alle verschillende cellen en het fenotype zijn alle verschillende genen.
C
Het fenotype zijn alle verschillende cellen en het genotype zijn alle verschillende genen.
D
Het genotype is het totale DNA in je cellen en het fenotype zijn de zichtbare uiterlijke kenmerken.

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Video

Zet in de juiste volgorde van
klein naar groot:
A
cel - chromosoom - DNA - gen
B
gen - chromosoom - DNA - cel
C
gen - chromosoom -cel - DNA
D
gen - DNA - chromosoom - cel

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een gen?
A
De informatie voor alle erfelijke eigenschappen
B
Alle zichtbare eigenschappen
C
Een deel van een chromosoom met informatie voor één eigenschap.
D
Een chromosoom in de celkern met erfelijke informatie.

Slide 15 - Quizvraag

Zet de juiste omschrijving bij het juiste begrip.
chromosoom
gen
allel
draad van DNA  met erfelijke informatie
deel van een chromosoom met erfelijke info over 1 eigenschap
uitvoering (verschijningsvorm) van een gen

Slide 16 - Sleepvraag

Slide 17 - Tekstslide

Zet de juiste omschrijving bij het juiste getal.
46
23
2
Zoveel exemplaren heb je van ieder gen in een lichaamscel
Zoveel chromosomen zitten in iedere lichaamscel (=autosomaal)
Zoveel chromosomen zitten in iedere geslachtscel 

Slide 18 - Sleepvraag

Hoe noemen we deze
afbeelding
en wat is het geslacht?
A
Dit is een genenbank en het is een man
B
Dit is een karyogram en het is een man
C
Dit is een genenbank en het is een vrouw
D
Dit is een karyogram en het is een vrouw

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Een overerving kan:
autosomaal of X-chromosomaal zijn.

Wat is het verschil?

Slide 22 - Tekstslide

Wat is een juiste definitie van een dominant en/of recessief allel wanneer we praten
over een genotype?
A
Dominante allelen komen alleen tot uiting als je deze 2x hebt (AA)
B
Recessieve allelen komen alleen tot uiting als je deze 2x hebt (aa)
C
Ben je heterozygoot (Aa) dan is alleen het dominante allel (A) zichtbaar in het fenotype
D
Ben je heterozygoot (Aa) dan is alleen het recessieve allel (a) zichtbaar in het fenotype

Slide 23 - Quizvraag

Geef de definitie van:
2n=40
A
Een cel is diploïd en heeft 20 verschillende chromosomen.
B
Een cel is haploïd en heeft 20 verschillende chromosomen.
C
Een cel is diploïd en heeft 40 verschillende chromosomen.
D
Een cel is haploïd en heeft 40 verschillende chromosomen.

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer? - stambomen
- notatie              = vrouw
                           = man

- stamboomregel
                     als kind ander fenotype heeft dan beide ouders,
                     zijn de ouders altijd heterozygoot (Aa). 

- tip               vul altijd (op toetsblad) in wat je meteen al weet.     


Slide 26 - Tekstslide

Stel een "Rus" konijn wordt gekruist
met een "Donker geel" konijn.
Alle nakomelingen zijn "Midden geel".
Hoe noemen we het fenotype
van deze nakomelingen?
A
een dominant fenotype
B
een recessief fenotype
C
een intermediair fenotype
D
een heterozygoot fenotype

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

De overerving is autosomaal. Korte
vingers is dominant. Hoe groot
is de kans (in %) dat kind(?)
korte vingers zal krijgen?

Slide 29 - Open vraag

Slide 30 - Video

Lichaamscellen zijn diploïd
(chromosomen in paren)

Geslachtscellen zijn haploïd
(chromosomen in enkelvoud)

Slide 31 - Tekstslide