1) Je beheerst het basisvocabulaire van leerjaar 1, 2 en 3 en van chapitres 5, 6, 7 waardoor je luisterteksten op A2-niveau kunt begrijpen en een gesprekje op A2-niveau met een klasgenoot kunt voeren.
2) Je kent de belangrijkste werkwoorden in 5 tijden: présent, imparfait, passé composé, futur proche, futur simple en l'impératif.
3) Je kunt de wederkerende werkwoorden zoals se lever, s'intéresser, se coucher etc. gebruiken in een zin.
4) Je kunt het bijvoeglijk naamwoord, het bezittelijk voornaamwoord, het aanwijzend voornaamwoord en het bijwoord in de goede vorm en op de goede plaats in de zin zetten.