Dit zijn kosten die afhankelijk zijn van productie/afzet.
-Verpakkingskosten
-Verzendkosten
Slide 4 - Tekstslide
Constante kosten
Deze kosten zijn er altijd. Als het bedrijf nou veel produceert of juist niet.
-Huur bedrijfspand
Slide 5 - Tekstslide
Inkoopwaarde van de omzet
Dit is het bedrag waarvoor producten zijn ingekocht.
Slide 6 - Tekstslide
Huisvestingskosten
Dit zijn kosten voor de huur of hypotheek van het bedrijfspand. Daarnaast zijn de kosten voor energie en water ook huisvestingskosten.
Slide 7 - Tekstslide
Verkoopkosten
Dit zijn kosten die direct samenhangen met de verkoop van goederen of diensten. Denk aan reclamekosten, maar ook verzendkosten.
Slide 8 - Tekstslide
Rentekosten
Veel bedrijven moeten geld lenen bij de bank om bijvoorbeeld investeringen te doen. Over dit geleende bedrag moeten ze rente betalen. Dit noemen wij rentekosten.
Slide 9 - Tekstslide
Voorbeeld rente kosten
Je leent 15.000 euro
Bij deze lening hoort een rente van 4%
15.000 : 100 x 4 = 600 euro
In totaal betaal je 15.600 euro terug.
Slide 10 - Tekstslide
Afschrijvingskosten
Machines worden door beloop van tijd minder waard. Dit noemen wij in economische termen ''afschrijven''.
Het geld dat een machine of auto nog oplevert noemen wij de restwaarde.
Slide 11 - Tekstslide
Omzet
Omzet = afzet x verkoopprijs
P = 15 euro
Afzet = 1200 stuks verkocht
Omzet: 15 x 1200 = 18.000 euro
Slide 12 - Tekstslide
Winst
Winst = Omzet - kosten
Het geld dat je overhoud aan het einde van de maand/dag/week.
De kosten haal je van de opbrengst af.
Slide 13 - Tekstslide
Verlies
Als de kosten groter zijn dan de opbrengsten heb je verlies. Het is dus niet altijd zo dat je winst maakt.