Na de onafhankelijkheidsverklaring in 1581 (KA22) werd besloten geen nieuwe landheer meer te zoeken. De Nederlanden werden zo een republiek.
In de Republiek had de rijke burgers veel macht, er was geen
staatshoofd. De zeven gewesten werkten samen in de Staten-Generaal. Die besliste over:
- leger en vloot
- gezamenlijke buitenlandse politiek
- bestuur van de generaliteitslanden
De Staten waren het hoogste bestuur van elk gewest. De adel en de steden waren erin vertegenwoordigd.
De macht was in handen van een kleine groep regenten. In deze oligarchie benoemden de regenten elkaar.