We gebruiken vaak 'comparisons' om mensen, dieren, dingen met elkaar te vergelijken.
'Comparisons' komt van het werkwoord 'to compare', wat 'vergelijken' betekent.
Slide 5 - Tekstslide
korte woorden: -er / -est
Bij woorden van één lettergreep gaan de trappen als volgt:
big - bigger than - the biggest
tall - tallerthan - the tallest
smart - smarter than - the smartest
Slide 6 - Tekstslide
The man is old
The other man is older
The woman is the oldest
Slide 7 - Tekstslide
The cyclist is fast
The car is faster
The plane is the fastest
Slide 8 - Tekstslide
lange woorden: more / most
Bij woorden van twee of meer lettergrepen gaan de trappen als volgt:
beautiful - morebeautiful than - the mostbeautiful
interesting - moreinteresting than - the mostinteresting
stunning - more stunning than - the most stunning
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Comparatives and superlatives
expensive
more expensive
most expensive
Slide 11 - Tekstslide
Let op! Uitzondering 1
Woorden van twéé lettergrepen op -y krijgen
óók -er / -est, maar denk om de spelling!
happy - happier than - the happiest
pretty - prettierthan - the prettiest
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Let op! Uitzondering 2
Uit je hoofd leren
good - better than - the best
bad - worse than - the worst
Slide 14 - Tekstslide
Classroom Olympics
We're going to play a game
I need two volunteers that can think fast
Slide 15 - Tekstslide
Er staan straks twee rijen met woordjes op het bord. Draai met je rug naar het bord. Ik zeg één van die woordjes. Degene die dat woord als eerste heeft doorgestreept wint die ronde. We spelen drie rondes.
We want to find out who is the FASTEST!
Slide 16 - Tekstslide
calendar
midnight
past
weekly
monthly
century
daily
outfit
accessory
diary
suit
calendar
midnight
past
weekly
monthly
century
daily
outfit
accessory
diary
suit
to match
to pick out
jumper
to recommend
brand
tie
to zip up
more often
to tell the time
old-fashioned
to be on sale
to match
to pick out
jumper
to recommend
brand
tie
to zip up
more often
to tell the time
old-fashioned
to be on sale
Slide 17 - Tekstslide
Wie was er snel, sneller, het snelst?
Vertel in het Engels!
In the first round...
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Classroom Olympics in groups
Play the 3 games
One will be the judge
Write down full sentences afterwards, using the comparisons and superlatives that you've just learned! Write 2 sentences per game.
- If you don't want to participate in the games that's okay!