5.4 - Oplossingen

Oplossingen
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Oplossingen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kan uitleggen wat oplosbaarheid betekent.
  • Je kan uitleggen wat een verzadigde en een onverzadigde oplossing is.
  • Je voert berekeningen uit met oplosbaarheid, gehalte/concentratie, massapercentage en volumepercentage.

Slide 2 - Tekstslide

Waarom moet je kunnen rekenen met dit soort gehaltes?

Slide 3 - Tekstslide

Oplosbaarheid
Je weet dat zout wel oplost in water, en zand niet. 
Ze verschillen hier in oplosbaarheid. 

Je kunt de oplosbaarheid van zout in water uitdrukken in een getal.
Voorbeeld:           oplosbaarheid van zout in water =  360 g/L

Oplosbaarheid: hoeveelheid stof die maximaal in één liter oplosmiddel kan oplossen. dit is een stofeigenschap


 

Slide 4 - Tekstslide

Verzadigd en onverzadigd

Zoals genoemd is de oplosbaarheid van zout 360 g/L.
In 1 liter kun je dus maximaal 360 g zout oplossen

Verzadigde oplossing: een oplossing waarin de maximale hoeveelheid stof is opgelost.
Onverzadigde oplossing: een oplossing waarin minder dan de maximale hoeveelheid stof is opgelost.

Slide 5 - Tekstslide

Oplosbaarheid
Let op! Oplosbaarheid is temperatuurafhankelijk.

Temperatuur:
  • bij vaste stoffen + vloeistoffen neemt oplosbaarheid bijna altijd toe met de temperatuur 
  • bij gassen neemt oplosbaarheid altijd af met de temperatuur



 

Slide 6 - Tekstslide

Rekenen met oplosbaarheid: voorbeeld
De oplosbaarheid van suiker is 2,1 kg/L 
Bereken hoeveel gram suiker kan oplossen in 7,5 L water. 



Slide 7 - Tekstslide

Rekenen met oplosbaarheid
1. De oplosbaarheid van keukenzout is 360 g/L.
Bereken hoeveel kilogram keukenzout kan oplossen in 12 L water. 

2. De oplosbaarheid van CO2 in water is 0,169 g/L.
Bereken hoeveel liter water nodig is om 3 g CO2 op te lossen.

3. Voor het oplossen van 10 gram kalk is 770 L water nodig. Bereken de oplosbaarheid van kalk in mg/L.
timer
5:00

Slide 8 - Tekstslide

Concentratie (gehalte)
Wanneer je een bepaalde hoeveelheid stof ergens in oplost, spreek je ook wel over de concentratie.

Concentratie: de hoeveelheid opgeloste stof die per hoeveelheid oplossing aanwezig is (vaak per liter). 
Een ander woord voor concentratie is gehalte.

Bijvoorbeeld: de concentratie van suiker in cola is 104 g/L.



Slide 9 - Tekstslide

Rekenen met concentratie: voorbeeld
Koeienmelk bevat 3,4 g eiwit / 100 mL. 
Bereken de hoeveelheid eiwit in een pak met 2,5 L melk. 

Slide 10 - Tekstslide

Rekenen met concentratie
De werkzame stof in hoestdrank is broomhexine. 
Hoestdrank bevat 1,6 mg broomhexine per mL.
Een volwassene mag 50 mg broomhexine per dag 
binnen krijgen. 

1. Bereken hoeveel mL hoestdrank je per dag mag drinken.
2. Een fles bevat 150 mL. Bereken hoeveel dagen je met 
één fles hoestdrank kunt doen (afgerond op hele dagen). 
timer
5:00

Slide 11 - Tekstslide

Percentage stof in een mengsel
Je kunt de concentratie ook uitdrukken in een massa- of volumepercentage. De formules komen bekend voor uit hoofdstuk 2:




Bijvoorbeeld: het volumepercentage alcohol in bier is 5,0%.

Slide 12 - Tekstslide

Massapercentage en volumepercentage



Massapercentage = 
aantal gram stof dat per 100 g oplossing aanwezig is

Volumepercentage =
aantal mL stof dat per 100 mL oplossing aanwezig is

Slide 13 - Tekstslide

Rekenen met massapercentage kort
Het volumepercentage alcohol in bier is 5,0%.

Bij inname van 75 mL alcohol is een volwassene al behoorlijk dronken. Een glas bier bevat 250 mL bier. 

Bereken met hoeveel glazen bier deze persoon dronken is.

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag!
§5.4, bladzijde 149 + 150:
opdr. 33 t/m 35, 40 t/m 42


Slide 15 - Tekstslide