Week 2 werkwoordspelling

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, havo
• Leerjaar 1

Pak je spullen en je leesboek en ga lezen.

Tegenwoordige tijd

Ik

Hij

Wij

word

worden

wordt

Onderwerp		Onderwerp
Ik		Wij
Jij		Jullie
Hij, zij, het		Zij

Tegenwoordige tijd

Infinitief

Infinitief

Infinitief

Stam+t

Stam+t

Stam

Wat is de verleden tijd van
ik mail

1. ik maildde
2. ik mailde

Wat is de verleden tijd van
ik kan

1. ik kende
2. ik konde
3. ik kon
4. ik heb gekend

Hij (zijn)
Verleden tijd

1. zijn
2. ben
3. is
4. was

Wat is de verleden tijd van wassen?

1. Wasde
2. Waste
3. Wasdde
4. Waste

stam + t

stam

hele werkwoord

stam + te(n) /stam + de (n)

klinkerverandering

hij, zij, het (tegenwoordige tijd)

ik 

je/jij erachter               (tegenwoordige tijd)

gebiedende wijs

meervoud tegenwoordige tijd (wij en zij)

sterke werkwoorden verleden tijd

persoonsvorm verleden tijd

zwakke werkwoorden

tegenwoordige tijd

verleden tijd 

vlogen

verrassen

begrijpen

kuste

zit

krabde

slaagde

maakt

zongen

sprinten

verbaasde

eten

Werkwoorden met 

-de / -den

in de verleden tijd

Werkwoorden met

-te / -ten

in de verleden tijd

aanmelden

maken

leren

lachen

slagen

studeren

beleven

kletsen