Formuleren

De katten maken ruzie. Ze verdedigen hun territorium.
Maak hier 1 zin van.
1 / 19
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

De katten maken ruzie. Ze verdedigen hun territorium.
Maak hier 1 zin van.

Slide 1 - Open vraag

Een samengestelde zin heeft twee of meer…

Slide 2 - Woordweb

Wat voeg je toe om twee losse zinnen samen te voegen?

Slide 3 - Open vraag

Een …. Zin heeft nooit meer dan 1 pv.
A
Samengestelde
B
Enkelvoudige

Slide 4 - Quizvraag

De katten maken ruzie. Ze verdedigen hun territorium.
Voeg deze twee zinnen samen met het woord ‘omdat’.

Slide 5 - Open vraag

Nevenschikkende zinnen 
Een nevenschikkende zin bestaat uit twee hoofdzinnen. De persoonsvorm staat in beide zinnen naast het onderwerp.

Wij gaan eerst naar huis en daarna gaan wij eten.


Slide 6 - Tekstslide

Onderschikkende zinnen
Een onderschikkende zin bestaat uit een hoofdzin en een bijzin. In de bijzin staat de persoonsvorm niet naast het onderwerp, maar ergens achteraan in de zin.

Wij gaan snel naar huis (hoofdzin), omdat we honger hebben (bijzin). 





Slide 7 - Tekstslide

Huiswerk
Verder werken aan 2.3 A. B (en C)

Slide 8 - Tekstslide

Het bestuur nam de beslissing... de trainer ontslagen moest worden.
A
die
B
dat

Slide 9 - Quizvraag

De vraag... het team gaat stellen, moet snel beantwoord worden.
A
die
B
dat

Slide 10 - Quizvraag

Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord (of woorden)
dat eerder in de zin genoemd is.

Het eerder genoemde woord (of woorden) noem je een antecedent.

Het antecedent staat meestal vlak voor het betrekkelijk voornaamwoord.

De man die in het ziekenuis lag, is weer beter.
betrekkelijk voornaamwoord: die want die verwijst naar een woord dat eerder in de zin genoemd is
antecedent: de man want de man is het eerder genoemde woord en staat vlak voor het betr. vnw

Slide 11 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
  • Die --> de-woorden
  • Dat --> het-woorden
  • Wat --> hele zin of naar iets, alles of weinig



Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld betrekkelijk voornaamwoord (1)
De boom die omgevallen is, rot weg.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent?:
'De boom die omgevallen is, rot weg.

Slide 14 - Open vraag

Antwoord
De boom die omgevallen is, rot weg.

Die = betrekkelijk voornaamwoord (verwijst naar het woord/woorden dat eerder genoemd is)
De boom = antecedent (die zegt iets over de boom)

Slide 15 - Tekstslide

voorbeeld 2 (betrekkelijk vnw met ingesloten antecedent)
Een hamburger eten is iets wat niet heel gezond is.


Slide 16 - Tekstslide

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord?
Een hamburger eten is iets wat niet heel gezond is.

Slide 17 - Open vraag

Aanvulling antwoord
Wat je daar eet, is ongezond.

wat= betrekkelijk voornaamwoord
moet 'wat' zijn, omdat het verwijst naar iets.

Slide 18 - Tekstslide

Huiswerk 
Maken 2.3 A, B, C en D en 2.4 A, B en C + theorie samenvatten

Slide 19 - Tekstslide