Cuando tu temperatura es más alto que treinta y siete grados
El lugar a donde vas cuando estás enfermo.
Slide 4 - Sleepvraag
Voorzetsels in het Spaans
Wat zijn dat ook al weer...? Welke voorzetsels ken jij in het Nederlands?
Slide 5 - Tekstslide
Welk voorzetsels? A , DE, CON , EN , POR of PARA ? 1. ____ la mañana el futbolista entrena tres horas sin parar. 2. Tengo este regalo, es _____ mi abuela. 3. Voy ____ coche ____instituto. 4. El cajero automático ______supermercado está roto
Slide 6 - Open vraag
Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
zegt iets over een zelfst. nw
la comida sana.
es una canción buena
Het komt in getal en geslacht met dit zelfst. nw. overeen.
Wat is een bijwoord?
Zegt iets over een werkwoord,
Comemos sanamente
la cantante canta bien
het is onveranderlijk.
Slide 7 - Tekstslide
Adverbios en
-mente
Een bijwoord vorm je met:
de vrouwelijke vorm van het bijvoeglijk naamwoord + mente
- rápida rápidamente
- completa completamente
- fácil facilmente
- total totalmente
Slide 8 - Tekstslide
muy en mucho
muy is een bijwoord en staat voor een bijvoeglijk naamwoord. Het betekent dan "heel" of "erg".
mucho(veel) als bijwoordzegt iets over een werkwoord. Het is dan onveranderlijk. vb: Juan trabaja mucho.
mucho als bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. In dat geval past het zich aan aan het zelfstandig naamwoord waar het bij staat.
vb: Hay mucha gente. Tengo muchos libros.
Slide 9 - Tekstslide
Bijwoorden van hoeveelheid
demasiado = teveel
Luisa trabaja demasiado.
mucho = veel
Ana viaja mucho.
bastante = aardig wat/tamelijk veel
Pedro estudia bastante
poco = weinig
Rosa estudia poco.
Wat zijn bijwoorden?
woorden die iets zeggen over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord. Ze zijn onveranderlijk.
Slide 10 - Tekstslide
uitzonderingen
goed = bien bijwoord
goed = bueno/a/os/as bijvoeglijk nw
slecht = mal bijwoord
slecht = malo/a/os/as bijvoeglijk nw
Een ezelsbruggetje voor het gebruik van bueno en bien is om te bedenken wat het in het Engels zou zijn:
4. Hablas el español (goed) ______. 5. El equipo argentino ha ganado (gemakkelijk) ________. 6. Anabel es una chica (knap)_____________. 7. Carlos es un chico (goed) _____________