Oefentoets periode 3

Oefentoets periode 3
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets periode 3

Slide 1 - Tekstslide

vertaal: die Straßenbahn

Slide 2 - Open vraag

vertaal: aussteigen

Slide 3 - Open vraag

vertaal: die Brücke

Slide 4 - Open vraag

vertaal: in der Nähe von

Slide 5 - Open vraag

Damit fahre ich zur Schule
A
der Aufzug
B
der Stau
C
das Fahrrad

Slide 6 - Quizvraag

das mache ich gerne im Wald
A
schwimmen
B
umsteigen
C
ein Spaziergang

Slide 7 - Quizvraag

ein Zimmer für zwei Personen
A
Einzelzimmer
B
Doppelzimmer

Slide 8 - Quizvraag

Maak de zin af:
Ist das im ------ inbegriffen?

Slide 9 - Open vraag

Maak de zin af:
Haben Sie ein --------zimmer frei?

Slide 10 - Open vraag

Hoe maak je een stam van een werkwoord
A
hele werkwoord
B
- en
C
- et/ed
D
ge + stam + t

Slide 11 - Quizvraag

regelmatige werkwoorden die eindigen op een -t of -d krijgen een extra...
A
t/d
B
- en
C
-e

Slide 12 - Quizvraag

regelmatige werkwoorden die eindigen op een -s klank krijgen
A
alleen een extra -e
B
bij du een -t
C
stam + t

Slide 13 - Quizvraag

Wisst ihr es noch? Die Verben haben und sein.  
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 14 - Sleepvraag

Ich ________ in einer Clique.

Wir  ________ viel Spaß zusammen.

________ ihr auch mal Streit? 

Warum ________ sie deine beste Freundin?




haben und sein 
bin
ist
Seid
Habt
Hast
haben

Slide 15 - Sleepvraag

haben und sein
Hebben
Zijn
Haben
Sein

Slide 16 - Sleepvraag

haben und sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
hat
hast
haben
haben
habe
habt

Slide 17 - Sleepvraag

Vervoeg het Duitse regelmatige werkwoord spielen (= spelen).                                  
ich
du
er/sie/es

wir
ihr
sie/Sie
Denk aan de stam!
spielen
spielen
spielst
spiele
spielt
spielt

Slide 18 - Sleepvraag

Vervoeg: er (arbeiten)

Slide 19 - Open vraag

Vervoeg: ihr (kosten)

Slide 20 - Open vraag

Vervoeg: Mein Vater (kaufen)

Slide 21 - Open vraag

Verbinde die Modalverben mit der Bedeutung.
kunnen
mogen, toestemming hebben
leuk vinden, lusten, aardig vinden
mögen
dürfen
können

Slide 22 - Sleepvraag

möchtest
möchten
möchtet
möchte
möchte
möchten
wir
ihr
er
du
ich
sie

Slide 23 - Sleepvraag

Sleep het juiste voorzetsel naar de zin.
Ich fahre in den Ferien                 Deutschland.

Kommst du morgen                 mir?

Der Laden ist                          dich.

Petra ist                dem Bahnhof.
nach
zu
nach
zu
vor
für
nach
vor

Slide 24 - Sleepvraag

Bist du in den Ferien 
die Stadt gefahren?
_______
in
nach
zu

Slide 25 - Sleepvraag

Ich bin 
meinem Freund Max gefahren.
_______
in
nach
zu

Slide 26 - Sleepvraag

Voltooid deelwoord: studieren

Slide 27 - Open vraag

Voltooid deelwoord: machen

Slide 28 - Open vraag

Voltooid deelwoord: besuchen

Slide 29 - Open vraag