werkwoordspelling

glanzen
Ik vind het prachtig hoe mijn ketting in de zon ...

De worstelaars wreven zich in met olie tot zij .... 

Suikerpinda's worden vaak ... , zodat ze er lekkerder uitzien.







1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

glanzen
Ik vind het prachtig hoe mijn ketting in de zon ...

De worstelaars wreven zich in met olie tot zij .... 

Suikerpinda's worden vaak ... , zodat ze er lekkerder uitzien.







Slide 1 - Tekstslide

Werkwoordspelling Schema 
Is het werkwoord een persoonsvorm?
Ja
Nee
   TT                    VT                      VT DW                   INF 
ik, ...jij: ik-vorm

jij, hij, zij, het : ik-vorm +t

M: 'infinitief'
Onregelmatig

ik-vorm +te(n)
ik-vorm +de(n)
('t ex kofschip!)
D of een T?
't ex kofschip
hele werkwoord

Slide 2 - Tekstslide

schema werkwoordspelling

Slide 3 - Tekstslide

Oefenen met
werkwoordspelling

Slide 4 - Tekstslide

voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd gebruik je 't ex-kofschip
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

voor het spellen van het voltooid deelwoord gebruik je 't ex-kofschip
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

voor het spellen van de persoonsvorm in de verleden tijd gebruik je 't ex-kofschip
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag


Casper (branden) zijn vingers gisteren.
A
brande
B
brandde
C
brandden
D
branden

Slide 8 - Quizvraag


Maar iedereen heeft weleens (falen).
A
gefaald
B
gefaalt
C
gefalen

Slide 9 - Quizvraag

Ook Marle en Noa hebben (beloven) ...
A
belooft
B
beloovt
C
beloofd
D
beloovd

Slide 10 - Quizvraag

... hun vingers niet meer te (branden).
A
brandden
B
brandde
C
brande
D
branden

Slide 11 - Quizvraag


(vinden) je deze les ook zo leuk?
A
vin
B
vint
C
vindt
D
vind

Slide 12 - Quizvraag

Mevrouw Scheepmaker (vinden) het hopelijk wel wat.
A
vind
B
vint
C
vindt

Slide 13 - Quizvraag


Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 14 - Quizvraag


Als Kasper nu eens een beetje (opschuiven) ...
A
opschuift
B
opschuifd
C
opschuivt
D
opschuivd

Slide 15 - Quizvraag

... dan kan Mathias zijn woord beter (verspreiden).
A
verspreide
B
verspreiden
C
verspreidde
D
verspreidden

Slide 16 - Quizvraag

Heeft iedereen zijn naam op zijn blaadje (vermelden)?
A
vermeld
B
vermelt
C
vermeldt

Slide 17 - Quizvraag

Mevrouw Jansen (zetten) die van haar er gisteren nog op
A
zet
B
zetten
C
zette
D
zat

Slide 18 - Quizvraag

Sommige leerlingen (roken) stiekem in het park, ...
A
rookte
B
rookten
C
rookde
D
rookden

Slide 19 - Quizvraag

... maar ze zijn daarvoor flink (straffen).
A
gestraft
B
gestrafd
C
gestrafft
D
gestraffd

Slide 20 - Quizvraag

En nu (gebeuren) het gelukkig niet meer.
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 21 - Quizvraag

En anders is het corveeën ook weer zo (gebeuren)
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 22 - Quizvraag

Hopelijk hebben jullie van deze quiz wat (leren)
A
geleerd
B
geleert
C
geleerdt

Slide 23 - Quizvraag

Dan (beloven) dat veel voor de toets
A
beloovt
B
beloovd
C
beloofd
D
belooft

Slide 24 - Quizvraag

Hij heeft de (vinden) foto's weggelegd.
A
gevonden
B
gevonde
C
gevondden

Slide 25 - Quizvraag

De (vergroten) foto's heb ik ingelijst.
A
vergrote
B
vergroten
C
vergrootte
D
vergrootten

Slide 26 - Quizvraag

De (redden) jongen was heel erg bang geweest.
A
gerede
B
geredden

Slide 27 - Quizvraag