Grammar 13 Present simple, present continuous, future (TB blz. 89)
Future = toekomst (de onderste 4 blokken op blz. 89)
In klas 2 hebben we er al twee van gehad: to be going to en shall/will
To be going to
1) Als je iets van plan bent of 2) een voorspelling met bewijs
Bijv. 1) I am going to wash the car this afternoon. } vergeet niet am/are/is
2) Look at the clouds. It is going to rain. } erbij te zetten!
shall/will
bij: iets aanbieden, beloftes, aankondigingen, besluiten, voorspelling zonder bewijs
Bijv. I will help you. I think he will win. My parents won't buy a new car.
Let op: will + not = won't / shall bij I en we in een vraag (Shall I ....? / Shall we ....?)