Present continuous + posessive pronouns

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare school

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

What are we going to do today?
Recap Grammar Monday
New Grammar: bezittelijke voornaamwoorden
Watching
Kahoot

Slide 2 - Tekstslide

10

Slide 3 - Video

Slide 4 - Tekstslide

New grammar:
We gaan het hebben over bezittelijke voornaamwoorden: je gebruikt dit om aan te geven van wie iets is. Je kunt op twee manieren zeggen dat iets van jou of iemand anders is.

This is my bag.
This bag is mine.

Slide 5 - Tekstslide

00:03
Dad is..
A
Drive the car
B
drives the car
C
Driving the car
D
Driveing the car

Slide 6 - Quizvraag

00:18
The girls .................. to go to Super Silly Fun Land
A
Are begging
B
Is begging
C
beg
D
begs

Slide 7 - Quizvraag

00:38
Dad ............... goodbye to the girls
A
is saing
B
is saying
C
are saying
D
are saing

Slide 8 - Quizvraag

01:04
They ........... the roller coaster
A
is rideing
B
is riding
C
are rideing
D
are riding

Slide 9 - Quizvraag

01:59
Dad ............. 'how much for the fluffy unicorn?'
A
is asking
B
is askking
C
are asking
D
are askking

Slide 10 - Quizvraag

02:26
The girls ........... the little spaceships
A
is shooting
B
is shotting
C
are shooting
D
are shotting

Slide 11 - Quizvraag

02:46
The little girl ........... happily
A
is plaing
B
are playing
C
is playing
D
are plaing

Slide 12 - Quizvraag

03:03
The store keeper ............ how much money he has
A
is counting
B
is countting
C
are counting
D
are countting

Slide 13 - Quizvraag

03:21
Dad .................. angry
A
is geting
B
is getting

Slide 14 - Quizvraag

03:39
Dad .............. to shoot the store with his super gun.
A
is tring
B
is trying
C
are tring
D
are trying

Slide 15 - Quizvraag

Possessive pronouns
Helaas zijn dit rijtjes die je uit je hoofd moet kennen.. stampen dus!
My (mijn)                              Mine (van mij)
Your (jouw, uw)                      Yours (van jou, van u) 
His (zijn)                          His (van hem)
Her (haar)                     Hers (van haar)
Its (zijn/haar)                              X             
Our (onze)                          Ours (van ons)
Your (jullie)                             Yours (van jullie)
Their (hun)                       Theirs (van hen)

Slide 16 - Tekstslide

Is this cup
A
Your?
B
Yours?

Slide 17 - Quizvraag

That coffee is
A
My
B
Mine

Slide 18 - Quizvraag

That coat is
A
Mine
B
My

Slide 19 - Quizvraag

She cooked ........ food
A
Ours
B
Our

Slide 20 - Quizvraag

Don't stand on ........... foot!
A
My
B
Mine

Slide 21 - Quizvraag

He lives in ......... house
A
Their
B
Theirs

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

And now.. get to work!
Jullie gaan nu aan de slag met opdracht 29 + 30

We gaan de antwoorden samen bespreken


timer
10:00

Slide 24 - Tekstslide

Watching
We gaan aan de slag met watching

Opdracht 31 (blz. 23 WB + blz. 71 TB)

Slide 25 - Tekstslide