§3.5 Groepen vergelijken - les 2

Wanneer kun je de kruistabel niet gebruiken?
Als je kruistabel te groot en/of overzichtelijk is, dan kun je een;
  • dotplot;
  • boxplot;
  • staafdiagram gebruiken.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wanneer kun je de kruistabel niet gebruiken?
Als je kruistabel te groot en/of overzichtelijk is, dan kun je een;
  • dotplot;
  • boxplot;
  • staafdiagram gebruiken.

Slide 1 - Tekstslide

§3.5 Groepen vergelijken - les 2

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel 
Groepen met elkaar kunnen vergelijken aan de hand van een;
  • kruistabel;
  • dotplot;
  • staafdiagram
  • boxplot.

Slide 3 - Tekstslide

Belangrijke begrippen bij statistiek
Absolute waarde = getallen/hoeveelheden 
Absolute frequentie = frequentie in getallen 

Relatieve waarde = hoeveelheden in percentages 
Relatieve frequentie = frequentie in percentages 

Slide 4 - Tekstslide

Opgave 26a 
Maak een kruistabel bij de variabelen plezier en geslacht
Plezier
man
vrouw 
Totaal
neutraal
18
22
40
behoorlijk
22
24
46
veel
12
14
26
nee
4
10
14
weinig
13
15
28
totaal 
69
85
154

Slide 5 - Tekstslide

3 diagrammen om groepen te vergelijken
Dotplot
Boxplot
Staafdiagram

Slide 6 - Tekstslide

Minitest - H3 Statistische vraagstelling 
  • Kunnen beschrijven wat statistiek is.
  • Kunnen beschrijven wat een statistische variabele is.
  • Kunnen beschrijven wat kwantitatieve en kwalitatieve variabele is.
  • Data op verschillende manieren kunnen weergeven: cirkeldiagram, frequentietabel, staafdiagram.
  • Hoe je moet onderzoeken of er een statistisch verband tussen variabelen bestaat.
  • Samenhang tussen een kwantitatieve en een kwalitatieve variabele kunnen onderzoeken met een kruistabel.
  • Groepen met elkaar kunnen vergelijken.     

Slide 7 - Tekstslide

Oefening 1 t/m 3 
Voor het bouwen van nieuwe woningen overweegt het bestuur van een gemeente het terrein van de huidige sportvelden te gebruiken. Het kan ook op een andere plek, maar dan zijn de kosten veel hoger. Als er op de sportvelden wordt gebouwd, dan zal er op een andere plek een nieuwe sportaccommodatie moeten worden aangelegd. Daar zijn drie mogelijke terreinen voor aangewezen. Voordat de gemeenteraad een definitief besluit neemt, wil ze de mening van de bevolking weten. Een onderzoeksbureau wordt gevraagd een onderzoek uit te voeren.

Slide 8 - Tekstslide

Oefening 1:
Wat is in dit onderzoek de populatie?

Slide 9 - Open vraag

Oefening 2:
Formuleer een aantal vragen waarop de gemeenteraad antwoord wil hebben.

Slide 10 - Open vraag

Oefening 3:
Geef een aantal statistische variabelen waarover het bureau data kan verzamelen om antwoord op deze vragen te kunnen geven.

Slide 11 - Open vraag

Oefening 4:
Welke waarden neemt
de variabele vervoermiddel aan?

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Tekstslide

Oefening 5:
Hoeveel procent van de leerlingen
gaat met de fiets naar school? En welke
statistische uitspraak kun je met behulp van dit
antwoord doen?

Slide 14 - Open vraag

Oefening 6:
Wat voor een variabele is
een bril?
A
Kwantitatief
B
Kwalitatief

Slide 15 - Quizvraag

Oefening 7:
Wat voor een variabele is
een leeftijd?
A
Kwantitatief
B
Kwalitatief

Slide 16 - Quizvraag

Oefening 8: In welke leeftijd
zijn relatief de meeste
jongeren een meisje?

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide

Oefening 9:
In een klas met 28 leerlingen zijn er 12 die ‘s middags extra lessen volgen. Verder zijn er 15 die bij een sportvereniging zitten en 4 die allebei niet hebben. Maak een kruistabel van deze gegevens.

Slide 19 - Open vraag

Antwoord - oefening 9 

Slide 20 - Tekstslide

Werken aan 
wiskunde
Hoe?
Zelfstandig 
Hoe lang?
 ±15 minuten

Wat?
Paragraaf 3.5: 
Opdracht 26 t/m 29 + 
30 t/m 32
Klaar?
Nakijken.
+
Gemengde opgaven opdracht 33 t/m 37 maken. 

Slide 21 - Tekstslide

Belangrijke begrippen bij statistiek
Absolute waarde =
Absolute frequentie =  

Relatieve waarde = 
Relatieve frequentie = 

Slide 22 - Tekstslide