Nederlands - grammatica

Welkom bij Nederlands
Denk je aan...
- ... je leesboek op tafel;
- ... je jas uit;
- ... je telefoon in de telefoonzak. 
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands
Denk je aan...
- ... je leesboek op tafel;
- ... je jas uit;
- ... je telefoon in de telefoonzak. 

Slide 1 - Tekstslide

persoonsvorm, 
werkwoordelijk gezegde en onderwerp

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van deze les...
  • ...kun je in eigen woorden vertellen wat de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp zijn;
  • ... kun je de pv, het wwg en het ow vinden in een zin.

Slide 3 - Tekstslide

persoonsvorm

Slide 4 - Woordweb

Het vinden van de persoonsvorm
1. De tijdproef:  de tijd verandert
  •           tt: Ik loop naar school                                   
  •           vt: Ik liep naar school





Slide 5 - Tekstslide

Het vinden van de persoonsvorm
2. Vragend maken
  •        Ik loop naar school
  •       Loop ik naar school?

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
Alle kinderen gooien met sneeuwballen.

Slide 7 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?
Hij komt altijd te laat.
A
Hij
B
komt
C
altijd
D
te laat

Slide 8 - Quizvraag

Het werkwoordelijk gezegde

Slide 9 - Tekstslide

Het vinden van het werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde (wwg) bestaat uit alle werkwoorden in een zin:

  • De konijnen rennen in mijn tuin.
  • De konijnen kunnen in mijn tuin rennen.
  • De konijnen willen kunnen rennen in mijn tuin.

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Mijn broertje kan goed tekenen.
A
Mijn broertje
B
kan tekenen
C
kan
D
kan goed tekenen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Ik wil morgen een sneeuwpop maken.

Slide 12 - Open vraag

Het onderwerp

Slide 13 - Tekstslide

Het vinden van het onderwerp
1. Wie of wat + pv is het onderwerp
  •        Hij is gisteren naar Parijs gegaan
  • Wie of wat + is (gisteren naar Parijs gegaan)? 
  • =Hij





Slide 14 - Tekstslide

Het vinden van het onderwerp
2. De getalsproef (zet de zin het enkelvoud of meervoud). Dan      verandert de pv (=het ww) en het onderwerp.
  • Hij is gisteren naar Parijs gegaan.
  • Wij zijn gisteren naar Parijs gegaan.
  • Hij is -> wij zijn

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?
Ajax wordt dit jaar geen kampioen.
A
wordt
B
geen kampioen
C
dit jaar
D
Ajax

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
Netflix voegt morgen nieuwe films toe.

Slide 17 - Open vraag

De persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp door elkaar

Slide 18 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?
De nieuwe auto is kapot.
A
De nieuwe auto
B
is
C
kapot

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Haar buren hebben een nieuwe hond.
A
Haar buren
B
hebben
C
een nieuwe hond

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Mijn moeder wil een film gaan kijken.
A
wil
B
wil kijken
C
wil gaan kijken
D
gaan kijken

Slide 21 - Quizvraag