Grammatica zinsdelen lv

H3
Taalverzorging

lijdend voorwerp
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H3
Taalverzorging

lijdend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Je weet al:
  • Hoe je de persoonsvorm kunt vinden.
  • Hoe je de zin moet verdelen in zinsdelen.
  • Hoe je het onderwerp kunt vinden.
  • Hoe je het gezegde kunt vinden.

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel deze les:
  • Je moet weten hoe je een lijdend voorwerp in een zin kunt vinden.

Slide 3 - Tekstslide

Het vinden van de persoonsvorm
2. Vragend maken
  •        Ik loop naar school
  •       Loop ik naar school?

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
Hij komt altijd te laat.
A
Hij
B
komt
C
altijd
D
te laat

Slide 5 - Quizvraag

Het vinden van het werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde (wwg) bestaat uit alle werkwoorden in een zin:

  • De konijnen rennen in mijn tuin.
  • De konijnen kunnen in mijn tuin rennen.
  • De konijnen willen kunnen rennen in mijn tuin.

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Mijn broertje kan goed tekenen.
A
Mijn broertje
B
kan tekenen
C
kan
D
kan goed tekenen

Slide 7 - Quizvraag

Het vinden van het onderwerp
1. Wie of wat + pv is het onderwerp
  •        Hij is gisteren naar Parijs gegaan
  • Wie of wat + is (gisteren naar Parijs gegaan)? 
  • =Hij





Slide 8 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?
De nieuwe auto is kapot.
A
De nieuwe auto
B
is
C
kapot

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Video

Hoe vind je het lijdend voorwerp (lv)?
 Wat (soms wie) + gezegde + onderwerp?  Er zit niet altijd een lv in een zin.

Jan pakt een boek.

gezegde = pakt
onderwerp = Jan

Wat pakt Jan?
lijdend voorwerp = een boek

Slide 11 - Tekstslide

De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
gaf
B
de postbode
C
het pakketje
D
aan de buren

Slide 12 - Quizvraag

Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
Laura
B
haar huiswerk
C
toch
D
heeft gemaakt

Slide 13 - Quizvraag

Hebben | jullie buren | ook | een dure vakantie | geboekt | via die site?

Wat is het lijdend voorwerp?
A
jullie buren
B
via die site
C
een dure vakantie
D
hebben geboekt

Slide 14 - Quizvraag

Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 15 - Open vraag

Klopt dit?

In een zin zit altijd een lijdend voorwerp. 
A
nee
B
ja

Slide 16 - Quizvraag