être, avoir, faire, aller V3

Wat zijn de twee hulpwerkwoorden van de passé composé?
1 / 17
volgende
Slide 1: Open vraag
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Wat zijn de twee hulpwerkwoorden van de passé composé?

Slide 1 - Open vraag

Wat zijn de 6 uitgangen van de imparfait?

Slide 2 - Open vraag

Wat zijn de 6 uitgangen van de futur simple?

Slide 3 - Open vraag

Zet in de imparfait
Tu (être)
A
était
B
étais
C
seras
D
es

Slide 4 - Quizvraag

Zet in de imparfait
Elle (avoir)
A
allait
B
a
C
avait
D
as eu

Slide 5 - Quizvraag

Zet in de imparfait
Je (faire)
A
Fais
B
ai fait
C
Ferai
D
Faisais

Slide 6 - Quizvraag

Zet in de passé composé
Tu (avoir)
A
es eu
B
avais
C
as eu
D
as été

Slide 7 - Quizvraag

Zet in de passé composé
vous (faire)
A
avons fait
B
avez fait
C
faisiez
D
ont fait

Slide 8 - Quizvraag

Zet in de passé composé
ils (aller)
A
sont allés
B
a allé
C
ont allé
D
sont allées

Slide 9 - Quizvraag

Zet in de passé composé
nous (Être)
A
sommes été
B
a été
C
sommes
D
avons été

Slide 10 - Quizvraag

Zet in de présent
Vous (faire)
A
faitez
B
faites
C
font
D
fais

Slide 11 - Quizvraag

Zet in de passé composé
elles (aller)
A
vont
B
sont allées
C
va
D
sont allés

Slide 12 - Quizvraag

Zet in de passé composé
nous (avoir)
A
avons
B
avons eu
C
avez eu
D
ont eu

Slide 13 - Quizvraag

Zet in de passé composé
ils (faire)
A
ont fait
B
ont fait
C
a fait
D
avez fait

Slide 14 - Quizvraag

nous (parler, futur simple)

Slide 15 - Open vraag


Slide 16 - Open vraag

vous (aller, futur simple)

Slide 17 - Open vraag