H10 Werktuigen

Werktuigen
Hoofdstuk 10
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Werktuigen
Hoofdstuk 10

Slide 1 - Tekstslide

Voorkennis Werktuigen

  • Filmpje voorkennis

Slide 2 - Tekstslide

Voorkennis Werktuigen
  • Maak de voorkennisvragen digitaal. (opdracht 1 t/m 7 van de introductie)

je mag met je buurman/buurvrouw overleggen

klaar ==> alvast beginnen met §10.1
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Krachten
§1

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen 4K

Slide 5 - Tekstslide

De effecten van krachten
  • Krachten kun je niet zien.
  • Je kan wel het effect van een kracht zien.
  • Je kan voorwerpen vervormen.  Dit kan blijvend (plastische vervorming) of niet blijvend (elastische vervorming) zijn. *
  • Je kan ook de snelheid en de richting van een voorwerp veranderen.

Slide 6 - Tekstslide

Paspoort: Kracht
  • Grootheid: Kracht.
  • Symbool: F
  • Eenheid: Newton
  • Afkorting van de eenheid: N
  • Kracht van 300 Newton
  • F=300 N

Slide 7 - Tekstslide

Krachten meten
  • Dit doe je met een Newtonmeter / krachtenmeter
  • Hier zit een veer in.  Stugge veren zijn voor grote krachten en slappe veren zijn voor kleine krachten.
  • Bekijk steeds het meetbereik (0N - 5N).
  • Lees zo nauwkeurig mogelijk af!

Slide 8 - Tekstslide

Krachten tekenen
  • Heeft een richting, lengte en een grootte.  Daarom is dit ook een vector!
  • Geef elke pijl ook een naam!
  • Net zoals op een landkaart gebruik je een schaal, de krachtenschaal.
  • bv: 1 cm ≙ 5 N
  • Dat betekent dat een pijl met een lengte van 1 cm een kracht van 5 N voorstelt. 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Soorten krachten

Slide 11 - Tekstslide

Zwaartekracht
  • Op elk voorwerp werkt zwaartekracht.
  • Deze is uit te rekenen als je de massa (kg) vermenigvuldigd met de valversnelling (9,80665 N/kg → 10 N/kg). *
  • Zwaartekracht = m(kg) x 10
Fzw=m10

Slide 12 - Tekstslide

Een cementbak heeft een massa van 3,5 ton.  Bereken de kracht die uitgeoefend wordt in de kabel.

Slide 13 - Tekstslide

Een cementbak heeft een massa van 3,5 ton. Bereken de kracht die uitgeoefend wordt in de kabel.
Gegevens
  •  
  •  
  •  
Gevraagd
  •  
Oplossing
Conclusie:

Slide 14 - Tekstslide

Nog enkele krachten
  • Spierkracht → je oefent met je spieren een kracht uit op ...
  • Veerkracht → tegenwerkende kracht die een veerkrachtig voorwerp op je uitoefent.
  • Spankracht → kracht in een strakgespannen kabel.
  • Normaalkracht → kracht die de bodem op een voorwerp uitoefent.
  • Magnetische kracht → kracht die een magneet uitoefent op een voorwerp. *
  • Elektrische kracht.

Slide 15 - Tekstslide

Krachten rond een magneet.  Je ziet de veldlijnen.

Slide 16 - Tekstslide

Krachten die elektrische ladingen kunnen uitoefenen

Slide 17 - Tekstslide

Leerdoelen check 4K

Slide 18 - Tekstslide

Aan het werk!
Wat? 10.1 krachten - opdrachten 1 t/m 15
 Waar? online boek via magister. 


Klaar? maken test jezelf online van §10.1
Tijd over? alvast lezen §10.2

timer
1:00

Slide 19 - Tekstslide

Hefbomen
§2

Slide 20 - Tekstslide

Leerdoelen 4K

Slide 21 - Tekstslide

Vraag
  • Hoe maak je een deur open?
  • Hoe maak je een flesje met een dopje open?
  • Hoe maak je een verfblik open?

Slide 22 - Tekstslide

Vraag
  • Hoe maak je een deur open?
  • Hoe maak je een flesje met een dopje open?
  • Hoe maak je een verfblik open?
  • → met een werktuig die je kracht vergroot → hefboom!

Slide 23 - Tekstslide

Hefbomen gebruiken
  • Hefbomen vergroten je kracht.
  • Hefbomen hebben een draaipunt (rode stip).
  • Hefbomen hebben 2 armen (korte en lange arm).

Slide 24 - Tekstslide

De arm van een kracht
  • Dit is de afstand van het draaipunt tot het punt waar de kracht aangrijpt.
  • De arm staat altijd loodrecht op de lijn waarlangs de kracht werkt (de werklijn).

Slide 25 - Tekstslide

Krachten vergroten
  • 2 krachten zijn belangrijk: de werkkracht en de last
  • Hierbij horen 2 armen: de werkarm en de lastarm.
Als de werkarm n keer zo groot is als de lastarm, is de last n keer zo groot als de werkkracht.

Slide 26 - Tekstslide

Denkoefening
  • Werkkracht is 100N, hoe groot is de last?

  • Last is 2000N, hoe groot is de werkkracht?

Slide 27 - Tekstslide

Enkele hefboom
Dubbele hefboom

Slide 28 - Tekstslide

De notenkraker
  • De last zit tussen de werkkracht en het draaipunt.

  • Hoeveel keer wordt de kracht vergroot?

  • Tip: probeer altijd de 4 elementen van een hefboom thuis te brengen.

Slide 29 - Tekstslide

De pincet
  • De werkkracht zit tussen de last en het draaipunt.

  • Tip: probeer altijd de 4 elementen van een hefboom thuis te brengen.

Slide 30 - Tekstslide

Leerdoelen check

Slide 31 - Tekstslide

Aan het werk!
Wat? 10.2 hefbomen - opdrachten 1 t/m 13
 Waar? online boek via magister. 


Klaar? maken test jezelf online van §10.2
Tijd over? alvast lezen §10.3

timer
1:00

Slide 32 - Tekstslide

Katrollen en takels
§3

Slide 33 - Tekstslide

Leerdoelen 4K

Slide 34 - Tekstslide

Vraag
Hoe kan je voorwerpen omhoog hijsen?

Slide 35 - Tekstslide

Vraag
Hoe kan je voorwerpen omhoog hijsen?

met een katrol!

Slide 36 - Tekstslide

Vraag
Als je zelf een massa van 50kg hebt, kan je een doos van 80kg omhoog hijsen?

Slide 37 - Tekstslide

Vraag
Als je zelf een massa van 50kg hebt, kan je een doos van 80kg omhoog hijsen?

NEEN, maar toch ook JA!

Slide 38 - Tekstslide

Vaste katrol
  • Een katrol is een platte schijf met een groef waarin een touw of kabel loopt.  De schijf draait rond zijn as.
  • De katrol beweegt zelf niet omhoog of omlaag.  Daarom is dit een vaste katrol.
  • Zal de benodigde kracht niet vergroten of verkleinen, enkel van richting veranderen! *
  • Hijskracht is de kracht die een touw op een voorwerp uitoefent.

Slide 39 - Tekstslide

Hijsen met een takel
  • Als 1 katrol vasthangt en 1 katrol is los, spreken we van een takel.
  • Het voorwerp hangt nu aan 2 stukken touw.
  • De hijskracht is 2x groter maar de hijsafstand is 2x kleiner.
  • Er is altijd winst (aan kracht) en verlies (aan hijsafstand).
n=2

Slide 40 - Tekstslide

Vraagstuk
  • De takel heeft zes katrollen: drie vaste en drie losse. Alfons heeft een last van 75 kg en wil deze met een takel 8,0 m omhooghijsen.
  • Bereken met hoeveel kracht Alfons aan het touw moet trekken (Fs) en hoeveel meter touw hij moet inhalen.

Slide 41 - Tekstslide

De takel heeft zes katrollen: drie vaste en drie losse. Alfons heeft een last van 75 kg en wil deze met een takel 8,0 m omhooghijsen.  Bereken met hoeveel kracht Alfons aan het touw moet trekken (Fs) en hoeveel meter touw hij moet inhalen.
Gegevens
  •  
  •  
  •  
Gevraagd
  •  
Oplossing
Conclusie:

Slide 42 - Tekstslide

Leerdoelen check 4K

Slide 43 - Tekstslide

Aan het werk!
Wat? 10.3 katrollen en takels - opdrachten 1 t/m 13
 Waar? online boek via magister. 


Klaar? maken test jezelf online van §10.3
Tijd over? alvast lezen §10.4

timer
1:00

Slide 44 - Tekstslide

Druk
§4

Slide 45 - Tekstslide

Leerdoelen 4K

Slide 46 - Tekstslide

Leerdoelen
- Aan het einde van de les weet iedereen waar de druk afhankelijk van is.
- Aan het einde van de les kunnen we allemaal rekenen met de formule voor druk.

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Link

1. Wat was er gebeurd als er maar 50 eieren lagen?
2. Wat was er gebeurd als de helikopter veel zwaarder was?

Slide 49 - Open vraag

Verwerking filmpje
- De helikopter voert kracht uit op de grond (m x g)
- De kracht wordt verdeeld over alle eieren, dus een groot oppervlak.

Slide 50 - Tekstslide

Formule voor druk
Druk = kracht / oppervlak


[Pascal = Newton / vierkante meter]

p=AF

Slide 51 - Tekstslide

Aan het werk!
Wat? 10.4 druk - opdrachten 1 t/m 14
 Waar? online boek via magister. 


Klaar? maken test jezelf online van §10.4
Tijd over? samenvatting van het hoofdstuk maken.

timer
1:00

Slide 52 - Tekstslide