Klas 3 week 9-2022 les 1

Bienvenu(e)s!

Lesdoelen (buts)

Je gaat nieuwe Franse woorden leren die te maken hebben met mensen en activiteiten beschrijven
Wat ga je doen?
Ga naar SlimStampen
 Chapitre 5
Phrases-clés C

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Bienvenu(e)s!

Lesdoelen (buts)

Je gaat nieuwe Franse woorden leren die te maken hebben met mensen en activiteiten beschrijven
Wat ga je doen?
Ga naar SlimStampen
 Chapitre 5
Phrases-clés C

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen/buts
Aan het eind van de les:
- Weet ik hoe ik een vraag moet stellen in het Frans
- Heb ik verteld over mijn vakantie






Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

Slide 4 - Link

Waar werk jij?
A
Tu où travailles?
B
Tu travailles où?
C
Travailles-tu où?
D
Est-ce que où tu travailles?

Slide 5 - Quizvraag

Hoe werkt dat?
A
Comment ça fonctionne?
B
Comment est-ce que ça fonctionne?
C
Comment fonctionnes-ça?

Slide 6 - Quizvraag

Spreek jij Frans?
A
Tu parles français.
B
Parles-tu français?
C
Tu est-ce que parles français?
D
Est-ce que parles-tu français?

Slide 7 - Quizvraag

Welk programma kijken jullie?
A
Vous regardez quel programme?
B
Regardez-vous quel programme?
C
Quel programme est-ce que regardez-vous?
D
Est-ce que vous regardez quel programme?

Slide 8 - Quizvraag

Hoe lang duurt deze les?
A
Qu'est-ce que la durée de ce cours?
B
Comment est la durée de ce cours?
C
Quel est la durée de ce cours?
D
Quelle est la durée de ce cours?

Slide 9 - Quizvraag

poser une question
  • zonder vraagwoord
  • met vraagwoord

Slide 10 - Tekstslide

Maak de zin vragend met est-ce que (hele zin opschrijven)
Il a un chien.

Slide 11 - Open vraag

Maak de zin vragend door middel van inversie(omdraaiing)
Il a un frère

Slide 12 - Open vraag

Maak de zin vragend op 3 manieren
Ils habitent à Groningen

Slide 13 - Open vraag

met vraagwoord

welke vraagwoorden zijn er?

où                              =          waar                   

comment               =          hoe                 

quand                     =           wanneer

combien de          =           hoeveel

pourquoi                =           waarom
qui                             =          wie
que (quoi)              =          wat

Slide 14 - Tekstslide

Praten over jouw vakantie
  • Vertel over meerdere dagen
  • wanneer, waar, wat, wie, ...
  • In de p.c. voor de acties
    --> J'ai mangé 
  • In de imparfait hoe het was
    --> c'était bon

Slide 15 - Tekstslide

Présentations
H3


  • Les 3 suivants  se présentent 
  • Sujet: …..je parle de mes vacances
  • Les autres: écoutez! Et raconte se que tu as entendu. Donnez un tip et un top.

Slide 16 - Tekstslide

Présentations
A3


  • Les 3 suivants  se présentent 
  • Sujet: …..je parle de mes vacances
  • Les autres: écoutez! Et raconte se que tu as entendu. Donnez un tip et un top.

Slide 17 - Tekstslide

Presque la fin du cours!
1. Hoe zeg je: De les/het was leuk!
2. Hoe zeg je: ik heb mijn huiswerk gemaakt.
3. Qu'est-ce que tu as appris?
4. Qu'est-ce que tu ne comprends pas encore?


Slide 18 - Tekstslide

Klaar? Ga zelfstandig aan de slag met de weektaak
Maken van de oefeningen en/of leren van de vocabulaire
In stilte werken zolang de timer loopt.

Slide 19 - Tekstslide

Au revoir

Slide 20 - Tekstslide