afronden 2.2 / of UL 2.3 + UL LO 2 + 3 DOEN MICROSCOPIE 1 (1m/h)
basisstof 2.3; cellen
lesdoelen:
Ik weet dat een organisme bestaat uit cellen.
Ik kan de delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken en functies.
Ik kan de delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken en functies.
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1
In deze les zitten 41 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 70 min
Onderdelen in deze les
basisstof 2.3; cellen
lesdoelen:
Ik weet dat een organisme bestaat uit cellen.
Ik kan de delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken en functies.
Ik kan de delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken en functies.
Slide 1 - Tekstslide
Cellen
Cellen zijn bouwstenen van organismen.
Alles wat leeft bestaat uit cellen.
Er zijn veel verschillende type cellen. Ook al verschilt hun vorm, de bouw van cellen is grotendeels gelijk.
Het lichaam van een mens bestaat uit wel 30 biljoen cellen.
Slide 2 - Tekstslide
dierlijke cel
Alle dieren hebben dezelfde soort cellen: dierlijke cellen.
De vorm kan wel verschillen, maar de vorm heeft te maken met de functie.
Slide 3 - Tekstslide
dierlijke cel
Elke dierlijke cel heeft dezelfde onderdelen:
1 = celmembraan
2 = kernplasma
3 = kernmembraan
4 = cytoplasma
2+3 samen = celkern
Slide 4 - Tekstslide
tekening dierlijke cel
Wangslijmvliescellen van de mens onder een microscoop.
TIP: Deze cellen hebben diepte, maar dat zie je onder een microscoop amper.
Slide 5 - Tekstslide
functies van de onderdelen:
De celmembraan is een dun vliesje, deze scheidt de inhoud van de cel van zijn omgeving. Het bestaat uit vetten en eiwitten. Sommige stoffen kunnen door hier door heen, andere stoffen alleen met behulp van eiwitten in het celmembraan.
Cytoplasma is een dikke vloeistof, bestaat uit water met opgeloste stoffen en zwevende deeltjes.
De celkern stuurt de cel aan. Het is het regelcentrum van de cel.
Slide 6 - Tekstslide
Plantaardige cel
Slide 7 - Tekstslide
Plantaardige cel
De functies van de celmembraan, de celkern en het cytoplasma zijn bij een dierlijke en plantaardige cel hetzelfde.....
De celwand is een stevig laagje om de cel heen. Deze zorgt voor stevigheid. Het is geen deel van de cel, maar ligt eromheen. Het is een tussencelstof.
Slide 8 - Tekstslide
Plantaardige cel
De meeste planten hebben midden in de
cel één grote vacuole. Dat is een blaasje
gevuld met vocht (water met opgeloste stoffen).
In het cytoplasma kunnen plastiden voorkomen. Dat zijn korrels met een speciale functie. Er zijn verschillende plastiden, zoals bladgroenkorrels, kleurstofkorrels en zetmeelkorrels;
Slide 9 - Tekstslide
Plastiden:
Bladgroenkorrels: komen voor in de groene delen van een plant. In de bladgroenkorrels vindt de fotosynthese plaats.
kleurstofkorrels: Deze vind je in de cellen van bloemen en vruchten met een rode, oranje of gele kleur.
zetmeelkorrels; Deze zitten bijvoorbeeld in de cellen van aardappels. In zetmeelkorrels is zetmeel opgeslagen. De korrels hebben geen kleur. Als je deze onder een mircoscoop wilt bekijken, moet je een beetje paarse vloeistof toevoegen om ze beter te kunnen zien.
Slide 10 - Tekstslide
Celorganellen:
Delen van een cel die een eigen functie hebben, noem je celorganellen.
Voorbeelden hiervan zijn de celkern, de vacuole en plastiden.
In dierlijke en plantaardige cellen komen nog veel ander celorganellen voor die je misschien in de bovenbouw gaat leren.
Slide 11 - Tekstslide
Plantaardige cel
(onder microscoop)
Dierlijke cel
(onder microscoop)
Slide 12 - Tekstslide
Ga aan de slag met:
Online maken van thema 2
basisstof 2.3
opdracht 1 t/m 6 + 8
Slide 13 - Tekstslide
1a
Een wortelstelsel bestaat uit alle wortels van de plant samen.
1c
Doordat in de wortels reservestoffen zijn opgeslagen. De reservestoffen worden gebruikt om nieuwe bladeren te maken.
1b
water en mineralen opnemen uit de bodem
de plant stevig vastzetten in de grond
reservestoffen opslaan
Slide 14 - Tekstslide
Strafwerk zelf inleveren bij mijn bureau voor
leerlingen die dat hadden gekregen!
chromebook heb je deze les niet nodig.
open je papieren boek op blz. 101
je gaat je eigen HW nakijken
intussen HW-controle door docent
Slide 15 - Tekstslide
2a
1 = bladschijf
2 = bladmoes
3 = bladsteel
4 = nerven
5 = hoofdnerf
2b
stevigheid geven en transport (vervoer) van water en stoffen
2c
stevigheid geven en transport (vervoer) van water en stoffen
Slide 16 - Tekstslide
3a
transport (vervoer) van stoffen in de plant
3b
Vaatbundels lopen van de wortels door de stengel(s) naar de bladeren.
5a
Door het plantje uit de grond te trekken, zijn de wortelharen beschadigd. Daardoor kan het plantje geen water met mineralen (voedingsstoffen) meer opnemen.
Slide 17 - Tekstslide
5b
Door de kluit zijn de wortelharen waarschijnlijk niet beschadigd.
6 (van boven naar beneden)
8
5
3
6
4
1
7
2
Slide 18 - Tekstslide
7a = plant 2
7b = kleine
8a
Bij de tweede keer zitten er minder mineralen (voedings- stoffen) in de grond, want de eerste tomatenplanten hebben veel mineralen uit de grond opgenomen.
8b
De planten nemen de mineralen op. Dus als je er nieuwe planten op wilt laten groeien, moet je weer opnieuw mineralen toevoegen.
Slide 19 - Tekstslide
Leerdoelen; leren onderzoeken 1 + 2=
Ik ken de onderdelen van een microscoop met hun kenmerken en functies.
Ik kan met een microscoop werken.
Slide 20 - Tekstslide
leren onderzoeken;
werken met een microscoop
ga naar blz. 145
Slide 21 - Tekstslide
lees + bekijk blz. 145 + 146
timer
5:00
Slide 22 - Tekstslide
maak op blz. 146 + 147
opdracht 3abc
timer
5:00
Slide 23 - Tekstslide
Nu nakijken opdracht 3abc
3a
• Omdat je dan gemakkelijker het voorwerp in het preparaat vindt.
• Omdat dan de kans klein is dat je met het objectief tegen het preparaat aan komt.
Slide 24 - Tekstslide
3b
Omdat je dan het objectief door het preparaat kunt draaien.
3c
Door de sterke vergroting zie je weinig diepte. Door aan de kleine schroef te draaien, kun je het voorwerp dan op verschillende diepten zien. Hierdoor krijg je een beter beeld van wat je bekijkt.
Slide 25 - Tekstslide
microscoop-practicum 1
Slide 26 - Tekstslide
huiswerk =
Online maken van thema 2;
basisstof 2.3 - opdracht 1 t/m 6 + 8
van leren onderzoeken opdracht 3abc als je vorige les ziek was.
Slide 27 - Tekstslide
basisstof 2.3; cellen
lesdoelen:
Ik weet dat een organisme bestaat uit cellen.
Ik kan de delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken en functies.
Ik kan de delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken en functies.
Slide 28 - Tekstslide
Cellen
Cellen zijn bouwstenen van organismen.
Alles wat leeft bestaat uit cellen.
Er zijn veel verschillende type cellen. Ook al verschilt hun vorm, de bouw van cellen is grotendeels gelijk.
Het lichaam van een mens bestaat uit wel 30 biljoen cellen.
Slide 29 - Tekstslide
dierlijke cel
Alle dieren hebben dezelfde soort cellen: dierlijke cellen.
De vorm kan wel verschillen, maar de vorm heeft te maken met de functie.
Slide 30 - Tekstslide
dierlijke cel
Elke dierlijke cel heeft dezelfde onderdelen:
1 = celmembraan
2 = kernplasma
3 = kernmembraan
4 = cytoplasma
2+3 samen = celkern
Slide 31 - Tekstslide
tekening dierlijke cel
Wangslijmvliescellen van de mens onder een microscoop.
TIP: Deze cellen hebben diepte, maar dat zie je onder een microscoop amper.
Slide 32 - Tekstslide
functies van de onderdelen:
De celmembraan is een dun vliesje, deze scheidt de inhoud van de cel van zijn omgeving. Het bestaat uit vetten en eiwitten. Sommige stoffen kunnen door hier door heen, andere stoffen alleen met behulp van eiwitten in het celmembraan.
Cytoplasma is een dikke vloeistof, bestaat uit water met opgeloste stoffen en zwevende deeltjes.
De celkern stuurt de cel aan. Het is het regelcentrum van de cel.
Slide 33 - Tekstslide
Plantaardige cel
Slide 34 - Tekstslide
Plantaardige cel
De functies van de celmembraan, de celkern en het cytoplasma zijn bij een dierlijke en plantaardige cel hetzelfde.....
De celwand is een stevig laagje om de cel heen. Deze zorgt voor stevigheid. Het is geen deel van de cel, maar ligt eromheen. Het is een tussencelstof.
Slide 35 - Tekstslide
Plantaardige cel
De meeste planten hebben midden in de
cel één grote vacuole. Dat is een blaasje
gevuld met vocht (water met opgeloste stoffen).
In het cytoplasma kunnen plastiden voorkomen. Dat zijn korrels met een speciale functie. Er zijn verschillende plastiden, zoals bladgroenkorrels, kleurstofkorrels en zetmeelkorrels;
Slide 36 - Tekstslide
Plastiden:
Bladgroenkorrels: komen voor in de groene delen van een plant. In de bladgroenkorrels vindt de fotosynthese plaats.
kleurstofkorrels: Deze vind je in de cellen van bloemen en vruchten met een rode, oranje of gele kleur.
zetmeelkorrels; Deze zitten bijvoorbeeld in de cellen van aardappels. In zetmeelkorrels is zetmeel opgeslagen. De korrels hebben geen kleur. Als je deze onder een mircoscoop wilt bekijken, moet je een beetje paarse vloeistof toevoegen om ze beter te kunnen zien.
Slide 37 - Tekstslide
Plastiden:
Plastiden kunnen overgaan van het ene type in het andere type.
Zo is een onrijpe mandarijn groen en een rijpe mandarijn oranje.
van bladgroenkorrels ----> gaat over in-----> kleurstofkorrels.
Slide 38 - Tekstslide
Celorganellen:
Delen van een cel die een eigen functie hebben, noem je celorganellen.
Voorbeelden hiervan zijn de celkern, de vacuole en plastiden.
In dierlijke en plantaardige cellen komen nog veel ander celorganellen voor die je misschien in de bovenbouw gaat leren.