A0_3
1 / 12
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Blijven --> ik ... thuis.
A
blijv
B
blijf
C
blijvt
D
blijft
Slide 2 - Quizvraag
Vertaal: Where are you going?
Hoe ga jij naar amsterdam? Ik ga met de auto, met de trein, met de fiets
Met wie ga jij naar amsterdam?
Hoe ga jij naar amsterdam? Ik ga met de auto, met de trein, met de fiets
Met wie ga jij naar amsterdam?
A
Waar ga je naartoe?
B
Wat ga jij doen?
C
Wat doe jij?
D
Wanneer ga je naar amsterdam?
Slide 3 - Quizvraag
Vertaal: Im going to the cinema tonight
A
Ik ga vanavond naar het theater
B
Ik ga vanavond naar de bioscoop
C
Ik ga vanmiddag naar de bioscoop
D
Vanochtend ging ik naar de bioscoop
Slide 4 - Quizvraag
Wat zijn dit?
A
de schoenen
B
de stofzuigers
C
de sleutels
D
de sokken
Slide 5 - Quizvraag
De koffie is ...
A
op
B
in
C
aan
D
uit
Slide 6 - Quizvraag
Welke dag is het deze dinsdag?
A
Koningsdag
B
Museumdag
C
Bevrijdingsdag
D
Prinsjesdag
Slide 7 - Quizvraag
Wat is dit?
A
Dit is gezellig
B
Dit is mooi
C
Dit is vies
D
Dit is lekker
Slide 8 - Quizvraag
Vertaal: "Where is my car?"
Slide 9 - Open vraag
Vertaal: When are you going to the supermarket ?
Slide 10 - Open vraag
What do you say if you want to order a coffee?
