Voorbereiding PW thema 2 BS 1, 6, 8 en Thema 3 BS 1 tm 4 en 6

Thema 2
Basisstof 1 Voedingsmiddelen en Voedingsstoffen
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 52 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Thema 2
Basisstof 1 Voedingsmiddelen en Voedingsstoffen

Slide 1 - Tekstslide

voedingsmiddelen
alles wat je eet en drinkt zijn voedingsmiddelen.

voedingsmiddelen zijn opgebouwt uit voedingsstoffen.

Slide 2 - Tekstslide

Voedingsmiddelen voedingsstoffen
Een voedingsmiddel is alles wat je eet/drinkt.
Een voedingsstof is een nuttige stof in een voedingsmiddel.
Er zijn 6 voedingsstoffen:
  • koolhydraten
  • eiwitten
  • vetten
  • vitamine
  • mineralen
  • water




Slide 3 - Tekstslide

Vier functies van voedingsstoffen
Er zijn vier functies van voedingsstoffen.

  1. Bouwstoffen; energie
  2. Brandstoffen; groei en herstel
  3. Reservestoffen; opslag
  4. Beschermende stoffen; zorgen dat je niet ziek wordt 

Slide 4 - Tekstslide

Bouwstoffen
Brandstoffen
Reservestoffen
Beschermende stoffen
Eiwitten
X
X
Koolhydraten
X
X
X
Vetten
X
X
X
Water
X
Mineralen
X
X
Vitaminen
X
X

Slide 5 - Tekstslide

Thema 2
BS 6 Het verteringsstelsel

Slide 6 - Tekstslide

Verteringsstelsel
  • Alles wat je eet of drinkt gaat door het verteringsstelsel
  • Verteren: het afbreken van voedingsstoffen tot verteringsproducten die in het bloed opgenomen kunnen worden opgenomen

Slide 7 - Tekstslide

Verteringsstelsel
Hier worden voedingsstoffen ui je voedingsmiddelen opgenomen in je bloed.
  • Glucose, mineralen, water en vitaminen zijn klein genoeg en kunnen zo door de darmwand heen.
  • Eiwitten, vetten en de meeste koolhydraten zijn te groot en moeten eerst worden verteerd.

Slide 8 - Tekstslide

Verteren
Verteren gebeurt in twee stappen:
  • Voedsel in kleine stukken verdelen door te kauwen
  • Voedingsstoffen omzetten met behulp van verteringssappen.

Slide 9 - Tekstslide

Mechanische vertering (kauwen) zorgt voor oppervlaktevergroting

Slide 10 - Tekstslide

Verteringssappen
Vertering gebeurt met verteringssappen. Die verteringssappen worden gemaakt in de verteringsklieren:


Slide 11 - Tekstslide

Chemische vertering zorgt ervoor dat stoffen in je voedsel steeds verder worden afgebroken in kleinere/andere stoffen

Slide 12 - Tekstslide

Darmperistaltiek
Doordat de spieren in je darm zich afwisselend aanspannen en ontspannen, wordt je voedsel in je darm doorgeduwd.

Slide 13 - Tekstslide

Samenwerking
Mechanische en chemische vertering werken samen. Door te kauwen vergroot je het oppervlakte van je voedsel waardoor de enzymen meer oppervlakte hebben om met de chemische vertering te beginnen.

Slide 14 - Tekstslide

Thema 2
BS 8 De organen voor vertering

Slide 15 - Tekstslide

De organen voor vertering

Slide 16 - Tekstslide

De mondholte
In de mond:
- Kauwen maakt voedsel kleiner
- Enzymen uit de speekselklieren verteren zetmeel


De tong beweegt het voedsel naar de keelholte
Door te slikken gaat het voedsel naar de slokdarm
De slokdarm beweegt het voedsel door de 
darmperistaltiek naar de maag

Slide 17 - Tekstslide

De maag
In de maag:
- Maagwandspieren kneden het voedsel
- Maagsapklieren voegen maagsap toe met daarin:
    - Water
    - Zoutzuur: dood bacteriën
    - Enzym: verteert eiwitten

Aan het eind van de maag laat de maagportier steeds een klein deel van het voedsel door naar de twaalfvingerige darm



Slide 18 - Tekstslide

De twaalfvingerige darm
De twaalfvingerige darm is het eerste deel van de dunne darm
Hier wordt toegevoegd:
- Gal uit de galblaas: emulgeert vetten
- Alvleessap uit de alvleesklier: bevat enzymen die 
eiwitten, koolhydraten en vetten verteren

Door de peristaltische beweging wordt de brei naar de rest van de dunne darm vervoerd



Slide 19 - Tekstslide

De dunne darm
In de dunne darm:
- Darmsap wordt toegevoegd met enzymen voor de 
vertering van eiwitten, koolhydraten en vetten
- De verteerde voedingsstoffen worden opgenomen in het bloed
Opname van voedingsstoffen gebeurt via de darmwand. Het oppervlakte is heel groot, omdat de darmwand geplooid is, en op de darmplooien staan uitstulpingen: de darmvlokken
Door de peristaltische beweging wordt de brei door de dunne darm naar de dikke darm vervoerd 


Slide 20 - Tekstslide

De dikke darm en de blinde darm
De blindedarm is een doodlopend stuk darm met aan het einde een wormvormig aanhangsel en bevat bacteriën

De dikke darm haalt al het water uit de onverteerde voedselresten

Door de darmperistaltiek worden de onverteerde resten 
vervoerd naar de endeldarm


Slide 21 - Tekstslide

De endeldarm
De endeldarm is het laatste stuk van de darmen
Hierin worden de onverteerde voedselresten verzameld
Aan het eind van de endeldarm zit een sterke kringspier: de anus
Door de anus te ontspannen wordt de endeldarm 
geleegd

Slide 22 - Tekstslide

Thema 3
BS1 Bloed

Slide 23 - Tekstslide

Bloedplaatjes 
  • voor je bloedstolling  
  • fibrinedraden 
  • korstje

Slide 24 - Tekstslide

Rode bloedcellen
  • transporteren zuurstof  
  • hemoglobine 
  • kenmerkende vorm 
  • bepalen je bloedgroep

Slide 25 - Tekstslide

Wat is bloed?
Bloedplasma
  • water 
  • opgeloste stoffen
  • plasma eiwitten 



Vaste bestandsdelen
  • rode bloedcellen
  • witte bloedcellen 
  • bloedplaatjes 





Slide 26 - Tekstslide

Witte bloedcellen
  • jouw verdedigingsmechanisme
  • herkennen ziekteverwekkers
  • verschillende soorten
  • maken antistoffen

Slide 27 - Tekstslide

Thema 3
BS2 De bloedsomloop

Slide 28 - Tekstslide

De bloedsomloop
De weg die het bloed door het lichaam af legt

2 bloedsomlopen:
  • Kleine bloedsomloop
  • Grote bloedsomloop

Slide 29 - Tekstslide

Kleine bloedsomloop
Hart - Longen - Hart

Taak: 
Zuurstof opnemen in het bloed
Koolstofdioxide afgeven aan de lucht in de longen

Slide 30 - Tekstslide

Grote bloedsomloop
Hart - organen - Hart

Taak:
Organen van zuurstof voorzien
Afvalstoffen bij organen weg vervoeren

Slide 31 - Tekstslide







In de bron is schematisch de bloedsomloop van een vis weergegeven.

Slide 32 - Tekstslide

Waarom is de wand van de kamer dikker dan die van de boezem?

Slide 33 - Tekstslide

Thema 3
BS3 Het hart

Slide 34 - Tekstslide

Bouw van het hart

Slide 35 - Tekstslide

Hoe klopt je hart?
Een hartslag bestaat uit drie stappen:

  1. Boezems trekken samen: bloed naar kamers. 
  • Kamers trekken samen: bloed naar slagaders. 
  • Hartpauze: de hartspier is ontspannen. 

  • De hartkleppen zorgen dat het bloed niet terugstroomt van de kamers naar de boezems.
     

    De slagaderkleppen zorgen dat het bloed niet terugstroomt van de slagaders naar de hartkamers.

    Slide 36 - Tekstslide

    Hoe is je hart opgebouwd?
    Het hart bestaat uit vier ruimtes:
    1. linkerboezem
    2. Linknkerkamer
    3. rechterboezem 
    4. rechterkamer 






    Longslagader en aorta: starten in de kamers.
    Longader en holle ader: komen uit in de boezems. 
    Tussen de boezems en kamers: hartkleppen. 
    Aan het begin van de longslagader en aorta: slagaderkleppen

    Slide 37 - Tekstslide

    Thema 3
    BS4 De Bloedvaten

    Slide 38 - Tekstslide

    Dubbele bloedsomloop
    1. Rechterhelft hart 
    2. Longen 
    3. Linkerhelft hart

    1. Linkerhelft hart
    2. Organen
    3. Rechterhelft hart

    Per omloop stroomt het bloed twee keer door het hart.
    Kleine bloedsomloop
    Grote bloedsomloop

    Slide 39 - Tekstslide

    Bloedvaten
    Bloedvatenstelsel:
         Hart + bloedvaten

    Bloedsomloop:
         De weg die het bloed aflegt

    Slagaders:
         Weg van het hart, naar de organen toe

    Haarvaten:
         Kleine, dunne bloedvaten

    Aders:
         Weg van de organen, naar het hart toe

    Slide 40 - Tekstslide

    Bloedvaten
    Bloedvat
    Bloeddruk
    Wand
    Weetje
    Slagader
    Hoog
    Dik, gespierd, elastisch
    Hartslag
    Haarvat
    Laag
    Dun
    Stofwisseling
    Ader
    Laag
    Dun en minder elastisch
    Geen hartslag, blauwe strepen, aderkleppen

    Slide 41 - Tekstslide

    Het bloedvatenstelsel
    Rood = zuurstofrijk
    Blauw = zuurstofarm

    Slagaders en aders hebben de naam van het orgaan waar ze bloed naartoe of vanaf voeren. 
    • Beenslagader: bloed stroomt van het hart weg, naar de benen toe.
    • Beenader: bloed stroomt uit de benen weg, naar het hart toe.

    Slide 42 - Tekstslide

    Uitzonderingen
    Afwijkende namen:
    • Onderste holle ader
    • Bovenste holle ader
    • Aorta 
    • Poortader

    Slide 43 - Tekstslide

    Thema 3
    BS6 Uitscheiding

    Slide 44 - Tekstslide

    Doorbloeding nieren


    hart -> 

    aorta -> 

    nierslagader ->   

    haarvaten rond nierbuisjes  ->  nierader -> 

    onderste holle -> 

    hart




    Slide 45 - Tekstslide

    Nieren
    organen die de afvalstoffen uit het bloed halen

    Slide 46 - Tekstslide

    nier
    nierschors

    niermerg

    nierbekken
    Nierschors
    Nierschors: Zorgt voor het afscheiden van water en afvalstoffen. Dit noem je urine.
    Niermerg
    Niermerg: Zorgt voor het afscheiden van water en afvalstoffen, dit noem je urine.
    Nierbekken
    verzamelt de urine. 
    Nierslagader en nierader
    Nierslagader: Brengt het bloed naar de nieren. 
    Nierader: brengt het bloed van de nieren richting het hart. 

    Slide 47 - Tekstslide

    Nierschors
    deel van de nier dat afvalstoffen, overtollig water, overtollige zouten en allerlei schadelijke stoffen uit het bloed verwijdert

    Slide 48 - Tekstslide

    Niermerg
    deel van de nier dat afvalstoffen, overtollig water, overtollige zouten en allerlei schadelijke stoffen uit het bloed verwijdert

    Slide 49 - Tekstslide

    Nierbekken
    deel van de nier waarin urine wordt verzameld

    Slide 50 - Tekstslide

    Urine
    verzamelnaam voor afvalstoffen en overtollig water die door de nieren zijn verwijderd uit het bloed

    Slide 51 - Tekstslide

    Man
    Vrouw

    Slide 52 - Tekstslide