klas 2 oefentoets hoofdstuk 5
Een vliegtuig komt op de landingsbaan met een snelheid van 180 km/h en heeft een remweg van 350 m. Hoe lang duurt het remmen tot het vliegtuig stilstaat?
A
1,9 s
B
3,8 s
C
7,0 s
D
14,0 s
1 / 17
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Een vliegtuig komt op de landingsbaan met een snelheid van 180 km/h en heeft een remweg van 350 m. Hoe lang duurt het remmen tot het vliegtuig stilstaat?
A
1,9 s
B
3,8 s
C
7,0 s
D
14,0 s
Slide 1 - Quizvraag
Hoeveel m/s is 9 km/h?
A
0,4 m/s
B
2,5 m/s
C
32,5 m/s
D
300 m/s
Slide 2 - Quizvraag
Hoeveel km/h is 10 m/s?
A
0,36 km/h
B
0,60 km/h
C
2,78 km/h
D
36 km/h
Slide 3 - Quizvraag
Jaap fietst naar school. Lees uit het diagram af na hoeveel minuten hij op school arriveert:
A
na 11 minuten.
B
na 22 minuten.
C
na 25 minuten.
D
na 30 minuten.
Slide 4 - Quizvraag
Peter fietst met een snelheid van 18 km/h en gaat remmen. Na 4 s staat hij stil, zijn remweg is dan 10 m. Welk diagram is juist?
A
diagram 1
B
diagram 2
C
diagram 3
D
diagram 4
Slide 5 - Quizvraag
Een trein vertrekt, zijn snelheid neemt regelmatig toe. Bereken de afstand die de trein aflegt in de eerste 8 seconden.
A
48 m
B
56 m
C
96 m
D
108 m
Slide 6 - Quizvraag
Bekijk het snelheid-tijd diagram hiernaast. De afstand die wordt afgelegd in 6 seconde is:
A
12 m
B
36 m
C
42 m
D
48 m
Slide 7 - Quizvraag
Onder de remweg verstaan we:
A
de afstand die wordt afgelegd tijdens het remmen, totdat het voertuig stil staat.
B
de afstand die wordt afgelegd vanaf het moment dat de bestuurder ziet dat hij moet remmen.
C
de afstand die wordt afgelegd in de reactietijd.
D
de veilige snelheid die voorkomt dat je bij plotselinge mist tegen een voorganger botst.
Slide 8 - Quizvraag
In dit diagram zijn de snelheid van een personenauto (1) en een vrachtwagen (2) getekend. Welke van de twee heeft de grootste remafstand?
A
de personenauto
B
de vrachtwagen
C
De remafstanden zijn gelijk.
D
Dat kun je uit deze grafiek niet bepalen.
Slide 9 - Quizvraag
In dit diagram zijn de snelheid van een personenauto (1) en een vrachtwagen (2) getekend. Welke van de twee reed het snelst toen ze begonnen met remmen?
A
de personenauto
B
de vrachtwagen
C
De snelheden zijn gelijk.
D
Dat kun je uit deze grafiek niet bepalen.
Slide 10 - Quizvraag
In dit diagram zijn de snelheid van een personenauto (1) en een vrachtwagen (2) getekend. Welke van de twee staat het eerst stil?
A
de personenauto
B
de vrachtwagen
C
Ze staan tegelijkertijd stil.
D
Dat kun je uit deze grafiek niet bepalen.
Slide 11 - Quizvraag
Cees zegt: het gebruik van alcohol vergroot de reactietijd in het verkeer.
Els zegt: het gebruik van sommige medicijnen vergroot de remweg in het verkeer.
Hebben zij gelijk?
Els zegt: het gebruik van sommige medicijnen vergroot de remweg in het verkeer.
Hebben zij gelijk?
A
Cees en Els hebben beiden gelijk.
B
Cees heeft gelijk, Els heeft ongelijk.
C
Cees heeft ongelijk, Els heeft gelijk.
D
Cees en Els hebben beiden ongelijk.
Slide 12 - Quizvraag
Cees zegt: gladde banden onder je auto vergroten de reactietijd in het verkeer.
Els zegt: sneeuwval vergroot de remweg in het verkeer.
Hebben zij gelijk?
Els zegt: sneeuwval vergroot de remweg in het verkeer.
Hebben zij gelijk?
A
Cees en Els hebben beiden gelijk.
B
Cees heeft gelijk, Els heeft ongelijk.
C
Cees heeft ongelijk, Els heeft gelijk.
D
Cees en Els hebben beiden ongelijk.
Slide 13 - Quizvraag
Op t = 0 s ziet een bestuurder plotseling dat er een grote kuil in de weg zit. De stopafstand is:
A
30 m
B
60 m
C
75 m
D
90 m
Slide 14 - Quizvraag
In deze diagrammen is de snelheid gegeven van vier bestuurders die moeten stoppen. De langste reactietijd is er in:
A
diagram 1
B
diagram 2
C
diagram 3
D
diagram 4
Slide 15 - Quizvraag
In deze diagrammen is de snelheid gegeven van vier bestuurders die moeten stoppen. De grootste remweg is er in:
A
diagram 1
B
diagram 2
C
diagram 3
D
diagram 4
Slide 16 - Quizvraag
In deze diagrammen is de snelheid gegeven van vier bestuurders die moeten stoppen. De kleinste stopafstand is er in:
A
diagram 1
B
diagram 2
C
diagram 3
D
diagram 4
