In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Volgorde bij het ontleden
Persoonsvorm/ persoonsvormen
Zinsdelen
Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde
Onderwerp
Lijdendvoorwerp
Slide 1 - Tekstslide
Mevrouw Van Til vindt jullie een lieve klas.
A
Mevrouw Van Til
B
vindt
C
jullie
D
een lieve klas
Slide 2 - Quizvraag
Lesdoelen
Ik weet hoe ik het onderwerp van een zin kan vinden Ik kan het onderwerp uit een zin vinden
Slide 3 - Tekstslide
Hoe vind je het onderwerp van een zin?
Slide 4 - Open vraag
De kinderen bakken koekjes.
Slide 5 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm?
Wie heeft alle pepernoten opgegeten?
A
Wie
B
heeft
C
alle pepernoten
D
opgegeten
Slide 6 - Quizvraag
Het onderwerp
Pak een pen en je schrift (of blaadje)
Schrijf het antwoord op in je schrift
Slide 7 - Tekstslide
Mijn moeder doet altijd de boodschappen.
A
Mijn moeder
B
doet
C
altijd
D
de boodschappen
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm?
Fiets jij altijd naar school?
A
Fiets
B
jij
C
altijd
D
naar school
Slide 9 - Quizvraag
De leerlingen van deze klas krijgen vandaag les van mevrouw Van Til.
A
De leerlingen van deze klas
B
krijgen
C
vandaag
D
les
Slide 10 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm?
Jantien won gisteren de gouden medaille.
A
Jantien
B
won
C
gisteren
D
de gouden medaille
Slide 11 - Quizvraag
Voorbeeld
De jongen gaat naar school. Stap 1: zoek de persoonsvorm Gaat de jongen naar school? Gaat komt vooraan dus is de persoonsvorm. Stap 2: WIE / WAT + PV = WIE / WAT gaat? Antwoord = De jongen (gaat naar school)
Slide 12 - Tekstslide
Het onderwerp
Slide 13 - Tekstslide
Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
het onderwerp
B
een zin
C
Ik
Slide 14 - Quizvraag
Aan de slag
- Ga online naar SOM - leermiddelen - Nederlands - rechterblokje
- Klik op je klas - H3 - taalverzorging - onderwerp
- Maak de startopdracht, sla het filmpje over en ga verder met opdracht 1, 2, 3, 4, 5 etc.
Slide 15 - Tekstslide
De meeste jongens kiezen voor P.I.E.
A
De meeste
B
jongens
C
De meeste jongens
D
kiezen
Slide 16 - Quizvraag
Het onderwerp
Je zoekt eerst de persoonsvorm in een zin
Dan vraag je WIE / WAT + persoonsvorm?
Het antwoord op die vraag is het onderwerp
Slide 17 - Tekstslide
Wat is een werkwoord?
Slide 18 - Open vraag
De oma fietst.
Slide 19 - Tekstslide
De persoonsvorm
Kenmerken persoonsvorm
Hoe vind je de persoonsvorm?
Slide 20 - Tekstslide
Dat oude gebouw stond vorige week in brand.
A
Dat oude gebouw
B
stond
C
vorige week
D
brand
Slide 21 - Quizvraag
Ik leer het onderwerp te vinden.
A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden
Slide 22 - Quizvraag
Waarom lust jij geen spruitjes?
A
Waarom
B
lust
C
jij
D
geen spruitjes
Slide 23 - Quizvraag
Voorbeeld
Alle leerlingen uit klas 1N krijgen les over het onderwerp.