De vader geeft het chromosoom door dat bepaalt of er een jongen of een meisje ontstaat.
A
Goed
B
Fout
Slide 7 - Quizvraag
Leerdoelen 11.4 deel 1
Aan het einde van deze les kun je:
uitleggen wat chromosomen zijn.
uitleggen wat DNA is en voorbeelden geven van informatie die het bevat.
uitleggen wat geslachtschromosomen zijn.
aan de hand van een chromosomenportret bepalen of het mannelijke of vrouwelijke geslachtschromosomen heeft.
aangeven dat bij mensen het geslacht wordt bepaald door de geslachtschromosomen.
omschrijven wat genen en allelen zijn.
Slide 8 - Tekstslide
Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je:
uitleggen hoe elk van de ouders 50% van de chromosomen levert.
omschrijven wat het genotype en het fenotype zijn.
beschrijven hoe aangeboren afwijkingen kunnen ontstaan.
uitleggen wat prenataal onderzoek is en voorbeelden hiervan noemen.
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Video
Chromosomen
In de celkernen zitten 'soort' draden -> de chromosomen
Bestaan uit DNA en eiwitten.
DNA bevat de bouwbeschrijving van jouw lichaam: bv. lengte,
haarkleur, oogkleur en bloedgroep.
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Elke lichaamscel heeft 23 chromosomenparen.
Dat zijn 46 chromosomen in totaal.
Chromosomen bevatten informatie over je erfelijke eigenschappen.
Genoom = alle chromosomen samen (met alle erfelijke informatie).
Slide 14 - Tekstslide
Elke lichaamscel heeft 23 chromosomenparen, 46 chromosomen in totaal.
Maar.... de geslachtscellen hebben 23 chromosomen.
Slide 15 - Tekstslide
Geslachtschromosomen
Bij 22 chromosomenparen is de vorm en grootte van beide chromosomen gelijk.
Het 23 ste paar zijn de geslachts-chromosomen (bepalen m/v).
Vrouw: 2 dezelfde XX
Man: 2 verschillende XY
Slide 16 - Tekstslide
Chromosomen
Elk chromosoom bevat een lang DNA-molecuul.
Het DNA-molecuul bevat codes voor het maken van eiwitten.
De meeste eigenschappen worden bepaald door een klein stukje DNA. Een stukje DNA met de informatie voor één eigenschap heet een gen.
Een gen kan verschillende varianten hebben (allel).
Slide 17 - Tekstslide
Voor veel eigenschappen zijn er meer dan twee allelen.
Ook werken er vaak meerdere genen samen aan een eigenschap.
Slide 18 - Tekstslide
Waardoor lijk je op je ouders?
Slide 19 - Tekstslide
Zijn alle eigenschappen erfelijk?
Erfelijke eigenschappen heb je van je ouders gekregen. Worden volledig bepaald door je genen.
De informatie op al je genen samen heet het genotype. Dat wat je ziet van een eigenschap heet het fenotype.
Slide 20 - Tekstslide
Het fenotype is soms ook het resultaat van het genotype (aanleg) en de omgeving (oefenen).
Andere eigenschappen bepaal je helemaal zelf. Die zijn niet erfelijk. Of veranderingen die ontstaan (bijv. een litteken krijgen) zijn niet erfelijk.
Niet-erfelijke eigenschappen wordt het fenotype volledig bepaald door invloeden van de omgeving.
Slide 21 - Tekstslide
Aangeboren aandoeningen
Soms worden kinderen geboren met een afwijking of aandoening (aangeboren aandoening).
1) Door schadelijke stoffen of ziekteverwekkers 2) Door een fout in het aantal chromosomen in de cellen 3) Door een fout in de structuur van één chromosoom
Slide 22 - Tekstslide
Prenataal onderzoek
Onderzoek vóór de geboorte.
1) echo 2) vruchtwaterpunctie 3) vlokkentest
Slide 23 - Tekstslide
Wat moet er in je aantekeningen staan van heel 11.4?
Uitleg begrippen: chromosomen, DNA, gen, allel en geslachtschromosomen.
Tekening: van cel naar DNA
Uitleg begrippen: genotype en fenotype.
Aantal chromosomen van verschillende cellen: eicel, zaadcel en bevruchte eicel (bv. getekend, bron 5).
Wat bepaalt of een bevruchte eicel een jongen of meisje is?
Drie verschillende soorten prenataal onderzoek.
timer
5:00
Slide 24 - Tekstslide
Aan de slag...
Basis: 4, 7, 9, 11 t/m 13, 16, 17, 19 en 23
Extra oefening: (5, 6) 18, 21 en 22
Verdieping: 24
Dit is de laatste les voor de toets!
Di 26/3 4e uur: optionele herhalingsles over H11
Do 28/3 4e uur: welkom voor vragen/extra uitleg (5e uur toets)