M4 fiscaliteit H4 IB Winst

M4 fiscaliteit H4 IB Winst
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
BelastingrechtHBOStudiejaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

M4 fiscaliteit H4 IB Winst

Slide 1 - Tekstslide

Een stratenmaker neemt ontslag bij zijn werkgever en schrijft zich in bij de Kamer van Koophandel als zelfstandig stratenmaker. Hij gaat vervolgens uitsluitend werken voor zijn voormalige werkgever. Wordt hij fiscaal aangemerkt als ondernemer?
A
Ja, want hij is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
B
Ja, want hij is met zijn privévermogen aansprakelijk voor alle schulden die hij in het kader van zijn onderneming maakt.
C
Nee, want hij loopt geen enkel debiteurenrisico.
D
Nee, want hij is feitelijk niet zelfstandig.

Slide 2 - Quizvraag

Een fanatiek belegger houdt zich intensief bezig met het beleggen van zijn vermogen in aandelen. Hij koopt en verkoopt bijna dagelijks. Hij maakt hierbij aanzienlijke vermogenswinsten. Kunnen deze worden belast als winst uit onderneming?
A
Ja, want er wordt voldaan aan de eis van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid, waarmee wordt deelgenomen aan het economische verkeer met het oogmerk (subjectief dan wel objectief) winst te behalen.
B
Nee, want hij belegt alleen voor zichzelf.
C
Nee, er is geen sprake van een onderneming in de zin van de Wet IB, maar van vermogensbeheer.
D
Nee, want hij neemt niet deel aan het economische verkeer.

Slide 3 - Quizvraag

Welke van de volgende winstgenieters is geen ondernemer volgens de Wet IB?
A
Mevrouw Veld, die firmant is in de onderneming die ze samen met haar man drijft.
B
De heer Wind, die na een volledige staking een zakelijke lening heeft verstrekt aan zijn opvolger in de onderneming.
C
De heer Van Rood, advocaat, die maat is in een advocatenmaatschap, waar hij zich richt op de personeelsportefeuille.
D
Mevrouw Aalst, die met een biologische jammakerij een zeer bescheiden winst op jaarbasis haalt.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is niet juist? Een ondernemer moet aan het urencriterium voldoen om in aanmerking te komen voor:
A
de meewerkaftrek.
B
aftrek speur- en ontwikkelingswerk.
C
de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek.
D
de zelfstandigenaftrek.

Slide 5 - Quizvraag

Een psychologisch onderzoeksbureau wordt gedreven in de cv-vorm. Alexandra is de commanditaire vennoot en Marjan is de beherende vennoot. Op welke faciliteiten heeft Alexandra recht?
A
Investeringsaftrek en willekeurige afschrijving.
B
Investeringsaftrek en zelfstandigenaftrek.
C
Willekeurige afschrijving en zelfstandigenaftrek.

Slide 6 - Quizvraag

Een ondernemer krijgt op 1 december de nota voor de premie van de opstalverzekering voor zijn bedrijfspand voor de periode 1 december – 30 november. Hij voldoet de premie op 15 december. De premie heeft betrekking op de komende 12 maanden.
In hoeverre mag de premie in mindering komen bij het bepalen van de belastbare winst? De premie is zowel absoluut als relatief een grote kostenpost voor de ondernemer.
A
De premie mag geheel als kostenpost worden opgevoerd.
B
De premie mag voor 1/12 als kostenpost worden opgevoerd. De rest wordt aangemerkt als vooruitbetaalde kosten.
C
De premie mag voor 15/365 als kostenpost worden opgevoerd. De rest wordt aangemerkt als vooruitbetaalde kosten.
D
De premie mag pas in het volgende jaar in aftrek komen, want het pand kan in de tussentijd worden vervreemd.

Slide 7 - Quizvraag

Een ondernemer koopt een opslagloods die hij binnen zijn onderneming gaat gebruiken. Hij wil deze als privévermogen aanmerken omdat hij verwacht de loods over een paar jaar met een dikke winst te kunnen verkopen. Bij de loods hoort ook een woning. Deze gaat hij verhuren aan zijn dochter. Deze heeft verder niets met de onderneming te maken. Dit huis wil hij ook als privévermogen aanmerken.
In hoeverre is dit alles te realiseren?
A
Dit kan zonder meer.
B
Dit kan alleen als de woning en de loods technisch splitsbaar zijn.
C
De loods en de woning behoren verplicht tot het bedrijfsvermogen.
D
De loods is verplicht bedrijfsvermogen, maar de woning is verplicht privévermogen.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is juist omtrent de afschrijving van een bedrijfsmiddel?
A
Op een roerende zaak mag jaarlijks maximaal 20% van de aanschafwaarde worden afgeschreven.
B
Een pand mag worden afgewaardeerd tot de bedrijfswaarde, ook als deze lager ligt dan de bodemwaarde.
C
Goodwill mag in 5 jaar worden afgeschreven.
D
De bodemwaarde van een pand in eigen gebruik is 20% van de aanschafwaarde.

Slide 9 - Quizvraag

Ondernemer Gerbrand koopt voor € 100.000 een loods (op een bedrijventerrein) die hij aan een derde gaat verhuren. De verhuur vindt plaats binnen het kader van de onderneming en het pand behoort tot het ondernemingsvermogen. De WOZ-waarde bedraagt € 90.000.
Wat is juist?
A
Gerbrand mag willekeurig op de loods afschrijven als de huurder een startende ondernemer is.
B
Gerbrand mag conform goed koopmansgebruik op de loods afschrijven tot de restwaarde is bereikt.
C
Gerbrand mag conform goed koopmansgebruik op de loods afschrijven tot de WOZ-waarde is bereikt.
D
Gerbrand mag conform goed koopmansgebruik op de loods afschrijven tot 50% van de WOZ-waarde is bereikt.

Slide 10 - Quizvraag

Bij de waardering van onderhanden werk hoeft de winst pas te worden verantwoord als het werk gereed is.

Is dit juist?

A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quizvraag

Willekeurig afschrijven voor startende ondernemers houdt in dat:
A
een ondernemer, onder voorwaarden, in zijn jaren als startende ondernemer altijd willekeurig mag afschrijven, ook als hij niet aan het urencriterium voldoet.
B
een ondernemer, onder voorwaarden, in zijn jaren als startende ondernemer ieder jaar mag kiezen hoeveel hij afschrijft, als hij maar in totaal niet meer afschrijft dan de aanschafprijs minus de restwaarde of bodemwaarde.
C
een ondernemer, onder voorwaarden, in zijn jaren als startende ondernemer zelf mag weten welke restwaarde hij wil hanteren
D
een ondernemer, onder voorwaarden, in zijn jaren als startende ondernemer alleen over roerende zaken willekeurig mag afschrijven.

Slide 12 - Quizvraag

Frank is schilder. Hij vormt een vof met zijn twee broers; ieder heeft recht op 1/3 deel van de winst. Het bedrijf gaat in jaar 1 een verplichting aan in verband met de aankoop van een schilderslift. De investering bedraagt € 120.000 en is in jaar 1 de enige investering. In jaar 1 wordt € 6.000 betaald. De rest zal betaald worden bij aflevering in jaar 2.
Hoeveel investeringsaftrek komt in jaar 1 in mindering op het belastbaar inkomen van Frank?
A
2.000
B
€ 17.689
C
€ 5.896.
D
0

Slide 13 - Quizvraag

Rob gooit zijn productiebedrijf van tv-programma’s over een andere boeg. Hij gaat zich specialiseren in reisreportages. Hij verkoopt daarom zijn studiogebouw met een boekwaarde van € 50.000 voor € 110.000. Hij investeert in een mobiele studio in een vrachtwagen voor € 50.000. Ook is hij van plan om binnen een paar maanden een mobiele zender te kopen van € 100.000.
Welke stelling is juist?
A
Een mobiele zender en een mobiele studio hebben niet dezelfde economische functie als een gebouw. Rob mag geen herinvesteringsreserve vormen.
B
Rob mag een herinvesteringsreserve vormen van € 10.000 en niet meer, omdat hij al geherinvesteerd heeft in de studiovrachtwagen.
C
Rob mag een herinvesteringsreserve vormen. Hij mag in andersoortige bedrijfsmiddelen herinvesteren. Rob kan de herinvesteringsreserve in dit geval echter niet afboeken op de mobiele studio, omdat de boekwaarde van die studio dan te laag uitkomt.
D
Rob mag een herinvesteringsreserve vormen die hij rechtstreeks afboekt op de boekwaarde van de mobiele studio. Deze komt voor nihil op de balans.

Slide 14 - Quizvraag