In deze les zitten 34 slides, met tekstslides en 7 videos.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Lezen
Slide 1 - Tekstslide
Samenvatting theorie jaar 1 en 2
leesstrategieën
onderwerp
deelonderwerp(en)
inleiding, slot en hoofdgedachte
hoofdzaken, bijzaken en kernzinnen
tekstverbanden en signaalwoorden
tekstdoel en -soort
feiten, meningen en argumenten
tekst en publiek
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Het onderwerp van een tekst
Iedere tekst gaat ergens over.
Als je het onderwerp van een tekst wilt weten, stel je jezelf de vraag: Waar gaat deze tekst over?
Het onderwerp schrijf je zo kort en precies mogelijk op.
Je antwoord bestaat uit één of enkele woorden (GÉÉN hele zin met werkwoorden)
Slide 5 - Tekstslide
Zo vind je het onderwerp van een tekst:
- kijk naar de titel
- kijk naar de illustraties (plaatjes)
- kijk naar eventuele tussenkopjes
- let op andersgedruktewoorden
- lees de eerste alinea
Als je dit doet, dan gebruik je de strategie: oriënterend lezen
Daarna schrijf je in 1 of een paar woorden op waar de tekst overgaat!
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Een tekst bestaat vaak uit drie delen
Inleiding - middenstuk - slot.
In het middenstuk staat de meeste informatie (kern).
Er worden verschillende aspecten van het onderwerp besproken. Dit noem je: deelonderwerpen (tussenkopjes).
Slide 8 - Tekstslide
Onderwerp:
Black Friday
Deelonderwerp:
Ontstaan van Black Friday
Deelonderwerp:
Drukte in de stad.
Deelonderwerp:
Goede aanbiedingen of onzin aanbiedingen
Middenstuk:
Alinea 3
Alinea 4
Alinea 2
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Video
Inleiding, slot en hoofdgedachte
Slide 11 - Tekstslide
Inleiding
Hierin wordt duidelijk wat het onderwerpvan een tekst is.
Je vindt hier vaak een voorbeeld, een grappig verhaaltje (anekdote).
De lezer wordt nieuwsgierig gemaakt naar de rest van de tekst.
Kan uit meerdere alinea's bestaan.
Slide 12 - Tekstslide
Slot
Het laatste deel van een tekst.
Je vindt hier een conclusie of samenvatting.
Er wordt naar de toekomst gekeken.
Er wordt aangehaakt bij de inleiding.
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Video
Hoofdgedachte
De hoofdgedachte is een volledige zin die samenvat wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt.
De hoofdgedachte vind je vaak in de inleiding of het slot van een tekst. Soms staat de hoofdgedachte letterlijk in de tekst, soms moet je de hoofdgedachte zelf samenstellen.
Slide 15 - Tekstslide
verschil
tussen
ONDERWERP
en
HOOFDGEDACHTE
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Video
Hoofdzaken en bijzaken
De belangrijkste zaken in een tekst noem je hoofdzaken. Deze hoofdzaken vind je vaak op vaste plekken in de tekst zoals de inleiding en het slot van de tekst.
Minder belangrijke zaken als uitleg, toelichting en voorbeelden noem je bijzaken.
Slide 18 - Tekstslide
Opbouw alinea
Een alinea gaat over een deelonderwerp van de tekst.
Over ieder deelonderwerp worden de hoofdzaak en de bijzaken beschreven.
De hoofdzaak = de kernzin
De bijzaak = voorbeeld of toelichting
Slide 19 - Tekstslide
Kernzinnen in een alinea
Kernzinnen geven de belangrijkste informatie van een alinea aan.De kernzin is MEESTAL de eerste, de tweede of de laatste zin van een alinea.
De kernzin werk je uit in de rest van de alinea. Uitwerkingen van een kernzin kunnen onder andere bestaan uit:
- een voorbeeld
- nadere uitleg of toelichting
- argumentatie
Slide 20 - Tekstslide
TEKSTVERBANDEN EN SIGNAALWOORDEN
In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen. Dat noem je een tekstverband.
Je kunt een tekstverband vaak herkennen aan signaalwoorden.
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Video
Tekstdoelen en tekstsoorten
Elke tekst wordt geschreven met een reden.
De schrijver wil iets bereiken --> heeft een doel.
Dit noemen we een tekstdoel (of schrijfdoel).
Bij een tekstdoel hoort een tekstvorm.
Slide 24 - Tekstslide
Tekstdoelen en -soorten
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Video
FEITEN/MENINGEN/ARGUMENTEN
Feit: iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is.
Mening/standpunt: wat iemand van iets vindt. Argument: uitleg waarom iemand iets vindt. (let hierbij op signaalwoorden: want, immers, namelijk, omdat
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Een argument is informatie waarmee de schrijver wil bewijzen dat hij gelijk heeft, dat zijn mening/standpunt juist is.
NB: Een argument kan zowel een feit
zijn als een mening.
Slide 30 - Tekstslide
Het doel van een tekst
Een tekst is onpartijdig als die alleen maar
informatie geeft.
Een tekst is partijdig als die ergens reclame voor maakt.
Slide 31 - Tekstslide
De bron van een tekst
Een bron moet bij voorkeur actueel zijn en dus niet te lang geleden zijn verschenen. Dat kun je aan de bronvermelding zien.
Slide 32 - Tekstslide
Tekstdoel: schrijver moet rekening houden met zijn publiek.
Je kunt aan verschillende dingen zien voor welke lezers, welke doelgroep, een tekst bedoeld is:
1.het onderwerp
2.de bron (plek van publicatie)
3.het taalgebruik
4.de lay-out
Slide 33 - Tekstslide
Tekst en beeld
Vaak staan er illustraties (plaatjes) bij een tekst, zoals foto's, tekeningen, schema's, kaartjes en tabellen.