Voorbeelden:
- Usain Bolt krijgt het startsein voor de 100 m sprint en begint te rennen
- De snelheid verandert van grootte, dus er werkt een kracht.
- Een honkballer slaat een bal het veld in.
- De snelheid verandert van richting, dus er werkt een kracht.
- Een kunstenaar maakt een vaas van klei.
- De vorm van de klei verandert, dus er werkt een kracht
- Een fietser komt tot stilstand voor het rode stoplicht.
- De snelheid neemt af, dus er werkt een kracht.