3.2 Bloedsomloop

3.2 Bloedsomloop
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

3.2 Bloedsomloop

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Planning bespreken.
Leerdoelen bespreken en herhalen vorige keer.
Uitleg bloedsomloop en bloedvaten.
Zelfstandig werken. 

Slide 2 - Tekstslide

leerdoelen
  • Je kunt de drie typen bloedvaten noemen met hun kenmerken en functies.
  • Je kunt in het bloedvatenstelsel de (slag)aders benoemen van de mens.
  • Je kunt de kleine en de grote bloedsomloop onderscheiden met hun functies.

Slide 3 - Tekstslide

Waaruit bestaat bloed?

Slide 4 - Open vraag

Welk gedeelte van het bloed bindt het zuurstof?

Slide 5 - Open vraag

Wat is de functie van bloedplaatjes?

Slide 6 - Open vraag

Welk(e) bloedvat bevat het lichaam?
A
ader
B
slagader
C
Alle drie
D
haarvat

Slide 7 - Quizvraag

Herhalen vorige keer
Opdracht bloedsamenstelling of witte bloedcellen.

Slide 8 - Tekstslide

Bloedvatenstelsel
 Bestaat uit het hart en de bloedvaten
-Bloedsomloop: de weg die het bloed door het lichaam aflegt

Slide 9 - Tekstslide

Namen van de bloedvaten
- Slagaders hebben de naam van het orgaan waar ze naar toe gaan --> beenslagader
- Aders hebben de naam van het orgaan waar ze vandaan komen --> beenader
- De bloedvaten van en naar het hart hebben andere namen: onderste/bovenste holle ader en aorta
-Poortader: vervoert bloed van darmwand naar de lever.

Slide 10 - Tekstslide

Het bloedvatenstelsel

Slide 11 - Tekstslide

Drie typen bloedvaten
Het hart pompt bloed naar je slagaders --> gaan naar organen toe
- De organen bevatten fijnere bloedvaten, deze kleinste bloedvaatjes noemt men haarvaten
- De haarvaten komen weer samen in grotere bloedvaten: ader
--> hier stroomt het bloed weer terug naar het hart.

Slide 12 - Tekstslide

Kleine bloedsomloop
  • Het pompen van bloed richting de longen en weer terug naar het hart. 
  • rechterhelft van het hart.
  • In de kleine bloedsomloop wordt zuurstof opgenomen in het bloed en koolstofdioxide afgegeven aan de lucht. Dit gebeurt in de longen.

Slide 13 - Tekstslide

Grote bloedsomloop
  • bloedsomloop waarbij het bloed van het hart naar de rest van het lichaam stroomt en weer terug naar het hart.
  • Per omloop stroomt het bloed twee keer door het hart. Daarom noem je de bloedsomloop bij mensen een dubbele bloedsomloop.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Slagaders
- Bloed gaat van het hart, via de slagaders naar organen toe met kracht.
--> Bloeddruk is op de wand van slagaders hoog

Slide 16 - Tekstslide

Haarvaten
- slagaders vertakken tot steeds kleinere bloedvaten.
- bestaat uit maar één laag cellen.
- bloeddruk neemt hier sterk af
- Door de dunne wand kan vocht de haarvaten verlaten (zuurstof en voedingsstoffen)

Slide 17 - Tekstslide

Aders
- Bloeddruk in de ader is laag.
- De wanden zijn dunner en minder elastisch
- Geen hartslag voelbaar
- Veel aders bevatten kleppen (eenrichtingsverkeer)

Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag
KGT
Wat? 
Hoe? 
Hulp? 
Klaar? 

Havo
Wat? Lees blz. 3.2 en maak opgave 1 t/m 10 
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met de persoon naast je.
Hulp? Kijk in het boek, vraag aan je buur en kom daarna pas bij BRO
Klaar?
Nakijken!


Doelen:
Je kunt de drie typen bloedvaten noemen met hun kenmerken en functies.
Je kunt in het bloedvatenstelsel de (slag)aders benoemen van de mens.
Je kunt de kleine en de grote bloedsomloop onderscheiden met hun functies.
timer
10:00
KGT
Wat? Lees blz. 3.2 en maak opgave 1 t/m 9 
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met de persoon naast je.
Hulp? Kijk in het boek, vraag aan je buur en kom daarna pas bij BRO
Klaar?
Nakijken!

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag
KGT
Wat? 
Hoe? 
Hulp? 
Klaar? 

Doelen:
Je kunt de drie typen bloedvaten noemen met hun kenmerken en functies.
Je kunt in het bloedvatenstelsel de (slag)aders benoemen van de mens.
Je kunt de kleine en de grote bloedsomloop onderscheiden met hun functies.
timer
10:00
KGT
Wat? Lees blz. 3.2 en maak opgave 1 t/m 9 
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met de persoon naast je.
Hulp? Kijk in het boek, vraag aan je buur en kom daarna pas bij BRO
Klaar?
Nakijken!

Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag
KGT
Wat? Lees blz. 3.2 en maak opgave 1 t/m 9 - 4
Hoe? Je mag overleggen binnen je groepje.
Hulp? Boek, buur bureau
Tijd? 15 minuten.


Klaar? Nakijken!

Havo
Wat? Lees blz. 3.2 en maak opgave 1 t/m 10 - 4
Hoe? Je mag overleggen binnen je groepje.
Hulp? Boek, buur bureau
Tijd? 15 minuten.


Klaar? Nakijken!

Slide 21 - Tekstslide

Exit ticket

Slide 22 - Tekstslide