1. Hij heeft gisteren de hele dag ... (werken)
2. Ik heb zondag 45 kilometer ... (fietsen)
3. Ik heb de hele dag Nederlands ... (praten)
4. We hebben twee jaar in Eindhoven ... (wonen)
5. Wanneer heb jij ... (mailen)
6. Hij heeft de bal naar Mila ... (gooien)
Lezen p.118 + kijken naar onregelmatige ww lijst