Donderdag 20 mei 1C

Donderdag 20 mei
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Donderdag 20 mei

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen:
  • Deze week: oefeningen voor de toets vrijdag
  • Vandaag: bespreken oefeningen les 69 en 76
  • Herhalingsquizzzz
  • Als er tijd is, nog een stukje Anne Frank

Slide 2 - Tekstslide

Bespreken les 69

Slide 3 - Tekstslide

Bespreken les 69

Slide 4 - Tekstslide

Bespreken les 69

Slide 5 - Tekstslide

Bespreken les 69

Slide 6 - Tekstslide

Bespreken les 76

Slide 7 - Tekstslide

Bespreken les 76

Slide 8 - Tekstslide

Bespreken les 76

Slide 9 - Tekstslide

Bespreken les 76

Slide 10 - Tekstslide

Quizzz time...
Check in bij Lesson up

Slide 11 - Tekstslide

Wat geven voorzetsels vaak aan?
A
Plaats
B
Hoeveelheid
C
Reden
D
Tijd

Slide 12 - Quizvraag

Een bijvoeglijk naamwoord...
timer
0:20
A
Is een werkwoord
B
Is een mens, dier of ding
C
Geeft extra info over het zelfstandige naamwoord
D
Is een lidwoord

Slide 13 - Quizvraag

Wat zijn de voorzetsels in deze zin?
A
onder - met - te
B
onder - met
C
onder - te
D
te - met

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn voorzetsels?
A
de, het, een
B
in, voor, achter
C
raam, deur, wand
D
voorlezen, voorspelen, voorzeggen

Slide 15 - Quizvraag

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 16 - Quizvraag

Vul het juiste voorzetsel in.
Ik ben ... bezoek.
A
bij
B
in
C
op
D
na

Slide 17 - Quizvraag

In welke zin staat een voorzetsel?
A
Ik ben al heel lang thuis.
B
Ik ga volgende week op vakantie.
C
Het sneeuwt buiten vandaag.
D
De bel doet het vandaag niet.

Slide 18 - Quizvraag

Voorzetsels geven ALTIJD een plaats aan.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
Dit woord zegt iets over een werkwoord
B
Dit woord zegt iets over een voorzetsel
C
Dit woord zegt iets over een zelfstandig naamwoord
D
Dit woord zegt iets over een lidwoord

Slide 20 - Quizvraag

Dit is mijn zus.
'mijn' is een:
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 21 - Quizvraag

Wat is GEEN bezittelijk voornaamwoord?
A
me
B
mijn
C
je
D
jouw

Slide 22 - Quizvraag

Hoe gaat het met jouw cijfers?
'jouw' is een:
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 23 - Quizvraag

'Die gekke bril is van mij.'

'mij' is .....?
A
Een bezittelijk voornaamwoord
B
Een persoonlijk voornaamwoord

Slide 24 - Quizvraag

Welke zijn de bezittelijk voornaamwoorden?
A
mijn
B
uw
C
mij
D
U

Slide 25 - Quizvraag

Heb je jouw neef nog gebeld?
je = ...

A
Persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 26 - Quizvraag

Die fiets is van jou.
'jou' is een:
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 27 - Quizvraag

Ik heb haar mobiel niet meer gezien.
haar = ...

A
Persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 28 - Quizvraag

Kies het bezittelijk voornaamwoord:

Wij hebben een huis - het is ... huis.
A
ons
B
uw
C
haar
D
onze

Slide 29 - Quizvraag

De beantwoorde vragen zijn in het postvakje gelegd.
A
Beantwoorde = bijvoeglijk naamwoord
B
Beantwoorde = zwak werkwoord

Slide 30 - Quizvraag

Iemand vermoordde hem met een bijl
A
vermoorde = bijvoeglijk naamwoord
B
vermoorde = zwak werkwoord

Slide 31 - Quizvraag

Lesafsluiting
Gedaan: oefenen met bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels
 
Geleerd: hoe je deze gebruikt

Morgen: toets:
- Kijk nog goed naar de lesdoelen: heb je echt alles in je hoofd?
- Maak nog wat oefenopdrachten
- Succes met leren!


Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Link