Ambulante zorg les 5/6

AMBULANTE ZORG les 5
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

AMBULANTE ZORG les 5

Slide 1 - Tekstslide

Bijzonderheden? zeg het even

Slide 2 - Tekstslide

vandaag
  • Bespreken Theoriebron: Verschillen in clienten en hulpvragen
  • Bespreken  opdrachten vorige week  4 en 5
  • Maken opdrachten deze les

Slide 3 - Tekstslide

Iedere cliënt is uniek
  • eigen hulpvraag
  • eigen problematiek
  • eigen geschiedenis
  • eigen kwaliteiten
  • eigen valkuilen
  • eigen motivatie

Slide 4 - Tekstslide

Overeenkomsten cliënten:
  • Bepaalde zelfstandigheid 
  • Kunnen zich in het dagelijks leven redelijk goed zelf redden 
  • Alleen bij bepaalde taken ondersteuning nodig: 
      door samen doen, een stappenplan                                                                    maken voor iets,                                                                                                        of iets onderbegeleiding laten                                                                              uitvoeren.

      

Slide 5 - Tekstslide

Netwerk betrekken
  • Kijk eerst of familie, buren, vrienden, mantelzorgers iets op kunnen pakken
  • Dit biedt client een groter vangnet om op terug te vallen
  • Maakt minder kwetsbaar en vergroot zelfstandigheid
  • Voor specifieke ondersteuning pak je het zelf op óf verwijst door

Slide 6 - Tekstslide

Cliënten zijn trots op hun zelfstandigheid
belangrijk:
  • De hulpverlener en de cliënt moeten met elkaar in gesprek blijven over de draagkracht (wat kan de client goed?)  en draaglast (wat kost moeite?) van de cliënt.
  • Laat client de regie en eigen keuzes maken                         (indien verantwoord)

Slide 7 - Tekstslide

3 type cliënten
  • De voorbijganger
  • de zoeker
  • de klant

Elk type cliënt vraagt om een andere benadering

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

De voorbijganger
  • Heeft geen hulpvraag en problemen
  • Anderen ervaren wel problemen in contact of ze hebben zorgen over zijn welzijn.
  • Soms weet de cliënt dat hij problemen heeft maar wil hij dit niet onder ogen zien.
  • Sluit aan bij de belevingswereld van de cliënt zonder te oordelen. Maak contact en bouw een vertrouwensband op. Daarna kom je misschien achter de hulpvraag.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

De zoeker
  • Heeft een vage hulpvraag
  • Ervaart last of een probleem, maar weet niet hoe dat komt.
  • Orden wat er speelt in het leven van de cliënt. 
  • Leg verbanden tussen het leven nu en de problematiek.

  • Bij de ondersteuning gaat het om betekenis geven aan wat de zoeker ervaart. Zo leert hij begrijpen waardoor iets voor hem een probleem is.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

De klant
  • Heeft een duidelijke hulpvraag
  • Weet niet hoe hij dit aan moet pakken
  • Heeft veel geprobeerd, maar het is nog niet gelukt.

  • Je kunt als hulpverlener andere oplossingen voorstellen door vragen te stellen en de cliënt tot andere ideeën te laten komen.
  • Ideeën aandragen, die de cliënt zelf kan uitproberen met jouw ondersteuning.

Slide 14 - Tekstslide

Welke soort cliënt hoort bij de volgende uitspraak:
'De buurvrouw zit altijd te zeuren'
A
Voorbijganger
B
zoeker
C
klant

Slide 15 - Quizvraag

Welke soort cliënt hoort bij de volgende uitspraak:
'Ik heb geen probleem'
A
voorbijganger
B
zoeker
C
klant

Slide 16 - Quizvraag

Welke soort cliënt hoort bij de volgende uitspraak:
'Ik ben soms moe en slaap slecht'
A
voorbijganger
B
zoeker
C
klant

Slide 17 - Quizvraag

Welke soort cliënt hoort bij de volgende uitspraak:
'oplossing geven'
A
voorbijganger
B
zoeker
C
klant

Slide 18 - Quizvraag

Welke soort cliënt hoort bij de volgende uitspraak:
'Ik heb mijn broek gestreken, maar ik weet niet of ik het goed heb gedaan'
A
voorbijganger
B
zoeker
C
klant

Slide 19 - Quizvraag

Welke soort cliënt hoort bij de volgende uitspraak:
'aansluiten bij belevingswereld'
A
voorbijganger
B
zoeker
C
klant

Slide 20 - Quizvraag

Welke soort cliënt hoort bij de volgende uitspraak:
'ik kan alles zelf'
A
voorbijganger
B
zoeker
C
klant

Slide 21 - Quizvraag

Welke soort cliënt hoort bij de volgende uitspraak:
'duidelijke hulpvraag'
A
voorbijganger
B
zoeker
C
klant

Slide 22 - Quizvraag

Welke soort cliënt hoort bij de volgende uitspraak:
'niet oordelen'
A
voorbijganger
B
zoeker
C
klant

Slide 23 - Quizvraag

Welke soort cliënt hoort bij de volgende uitspraak:
'Ik weet niet hoe ik een mail kan versturen'
A
voorbijganger
B
zoeker
C
klant

Slide 24 - Quizvraag

Welke soort cliënt hoort bij de volgende uitspraak:
'ordenen van leefsituatie'
A
voorbijganger
B
zoeker
C
klant

Slide 25 - Quizvraag

Welke soort cliënt hoort bij de volgende uitspraak:
'Het gaat toch heel goed?'
A
voorbijganger
B
zoeker
C
klant

Slide 26 - Quizvraag

Welke soort cliënt hoort bij de volgende uitspraak:
'Verband leggen tussen leefsituatie nu en problematiek'
A
voorbijganger
B
zoeker
C
klant

Slide 27 - Quizvraag

Welke soort cliënt hoort bij de volgende uitspraak:
'Ik begrijp deze brief niet'
A
voorbijganger
B
zoeker
C
klant

Slide 28 - Quizvraag

verschillende vormen ambulant
Werk              -> Jobcoach
Zorgmijder   -> outreached werker (legt contact "op                                   straat" , probeert client open te laten
                               staan voor zorg)
Crisissituatie -> Fact-team (multidisciplonair team) 
                               bij complexe zorgvragen

Slide 29 - Tekstslide

1 Uitleg opdrachten deze week 
2. Bespreken opdrachten vorige week

Slide 30 - Tekstslide


Opdracht 7 
Zorgovereenkomst invullen 
  • In tweetallen, kies een casus en vul samen het formulier in.
  • Gebruik de formulieren:
  • van Factor-E en de site van Sociale Verzekeringsbank
  • Digitaal invullen en mij mailen.


Opdracht 3 (blz. 30)
Wel/ niet ambulante zorg

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Link

Slide 33 - Link

Slide 34 - Link

Opdracht 4 Sociale kaart 
  • Maak drietallen. 
  • Kies een regio en zoek op internet tien verschillende instanties of organisaties die in deze regio thuiszorg of ambulante zorg bieden aan mensen met een licht verstandelijke beperking en/ of psychische problematiek.

Slide 35 - Tekstslide

Beschrijf elke organisatie op een A4. Schrijf aan welke doelgroep zij zorg bieden, 
welke ondersteuning zij bieden 
en op welke manier zij dit doen.

Maak een kleine Sociale Kaart met de gegevens en antwoorden van de vorige vraag. (Zie opdracht op papier)

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Link