Les 2 - Ambulante en thuiszorg

Welkom! 
Vak: 
  • Begeleiden in de
      ambulante en thuiszorg 


1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom! 
Vak: 
  • Begeleiden in de
      ambulante en thuiszorg 


Slide 1 - Tekstslide

Programma 
  • Lesdoelen 
  • Terugblik (vorige les) 
  • Vaardigheden (begeleider) 
  • Opdracht 
  • Vaardigheden (begeleider) 
  • Soorten cliënten + video  
  • Quiz 
  • Afsluiting  

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen 
  • Je kent de verschillende soorten hulpvragen binnen de ambulante zorg; 
  • Je kunt een voorbeeld benoemen van deze hulpvragen; 
  • Je kunt benoemen welke vaardigheden je moet bezitten als ambulant begeleider.

Horen bij de leerdoelen: 
  • Meer weten over ambulante zorg + voor welke doelgroep
  • Wat je allemaal moet/mag doen bij ambulante zorg 

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik 
  • Visie ambulante zorg 
  • Taken ambulante zorg  

(ieder tweetal krijgt een afbeelding / wat heeft dit met ambulante zorg te maken?) 

Slide 4 - Tekstslide

Thuiszorg 

  • Richt voor voornamelijk op ondersteuning op het gebied van huishouden en verpleging. 
  • Praktische zaken. 
  • Licht tot intensief. 
Ambulante zorg 

  • Gericht op het begeleiden. 
  • Leren van vaardigheden. 
  • Plannen, koken, opvoeding,
     financiën. 
  • Licht tot intensief. 

Slide 5 - Tekstslide

Visie ambulante zorg 
Bij het begeleiden van de cliënt gaat het altijd om de eigen kracht en mogelijkheden van de cliënt en zijn netwerk. De wensen en behoeften van de cliënt staan hierbij centraal en het werk is vraaggericht (de cliënt geeft aan wat hij nodig heeft). De cliënt houdt zo veel mogelijk de regie over zijn eigen leven. De hulpverlener neemt alleen over wat echt noodzakelijk is.

Slide 6 - Tekstslide

Vaardigheden 
  1. Verschil in normen en 
    waarden
  2. Non verbale communicatie
  3. Samenwerken
  4. Doorverwijzen

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht: normen en waarden 
  • Welke normen en waarden zijn voor jou belangrijk? (noem er drie)
  • Probeer ze specifiek te richten op   het contact met een cliënt.

Schrijf op.

Bijv:  stiptheid (op tijd komen) 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Professionele normen en waarden 

"Als ambulant begeleider moet je onderscheid maken in je professionele normen en waarden en persoonlijke normen en waarden" 

Slide 10 - Tekstslide

Aandachtspunten 
  • Normen en waarden bespreken als ze begeleidingsdoel
     belemmeren/ problemen veroorzaken.
  • Iedere cliënt leeft zijn leven op eigen manier: respecteer dat
      dit "anders" zijn.
  • Ingrijpen als gezondheid/ veiligheid cliënt of medebewoner
      in gevaar zijn.

Slide 11 - Tekstslide

Flexibel
  • Je bezoekt verschillende cliënten
  • Iedere cliënt vraagt andere hulp
  • Vraagt aanpassingsvermogen, makkelijk schakelen.

Slide 12 - Tekstslide

  • Komt alleen bij de cliënt
  • Je handelt zelfstandig
  • Neemt alleen beslissingen
  • Je kan zelf je tijd indelen (in overleg met cliënt)
  • Je moet tijdig om hulp of advies vragen
  • Eigen grenzen bewaken
Zelfstandigheid

Slide 13 - Tekstslide

  • Je ziet cliënt niet veel:
  • "Lees" de non-verbale communicatie = informatie
  • Achterhaal en benoem wat er echt aan de hand is
  • Luister, vat samen en vraag door
  • Let ook op veranderingen in huis
LSD en non-verbale communicatie

Slide 14 - Tekstslide

Samenwerken
  • Je bent regiehouder van alle vormen                           van ondersteuning (huishoudelijke hulp, jobcoach gemeente)
  • Maar ook sportschool, vrijwilliger, mantelzorger
  • Samenwerking draagt bij aan het doel:                 ondersteunen bij de hulpvraag

Slide 15 - Tekstslide

Doorverwijzen
  • Je kent de sociale kaart:
  • Wie of welke organisatie heeft welke specifieke kennis of ervaring
  • Naar wie kan je doorverwijzen (Diëtist , sova-training)
  • Iedere andere expertise

Slide 16 - Tekstslide

Overeenkomsten cliënten:
  • Bepaalde zelfstandigheid 
  • Kunnen zich in het dagelijks leven redelijk goed zelf redden 
  • Alleen bij bepaalde taken ondersteuning nodig: 
      door samen doen, een stappenplan                                                                    maken voor iets,                                                                                                        of iets onder begeleiding laten                                                                              uitvoeren.

      

Slide 17 - Tekstslide

Drie soorten cliënten
  • De voorbijganger
  • de zoeker
  • de klant

Elk type cliënt vraagt om een andere benadering.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

De voorbijganger
  • Heeft geen hulpvraag en problemen
  • Anderen ervaren wel problemen in contact of ze hebben zorgen over zijn welzijn.
  • Soms weet de cliënt dat hij problemen heeft maar wil hij dit niet onder ogen zien.
  • Sluit aan bij de belevingswereld van de cliënt zonder te oordelen. Maak contact en bouw een vertrouwensband op. Daarna kom je misschien achter de hulpvraag.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

De zoeker
  • Heeft een vage hulpvraag
  • Ervaart last of een probleem, maar weet niet hoe dat komt.
  • Orden wat er speelt in het leven van de cliënt. 
  • Leg verbanden tussen het leven nu en de problematiek.

  • Bij de ondersteuning gaat het om betekenis geven aan wat de zoeker ervaart. Zo leert hij begrijpen waardoor iets voor hem een probleem is.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

De klant
  • Heeft een duidelijke hulpvraag
  • Weet niet hoe hij dit aan moet pakken
  • Heeft veel geprobeerd, maar het is nog niet gelukt.

  • Je kunt als hulpverlener andere oplossingen voorstellen door vragen te stellen en de cliënt tot andere ideeën te laten komen.
  • Ideeën aandragen, die de cliënt zelf kan uitproberen met jouw ondersteuning.

Slide 24 - Tekstslide

Welke soort cliënt hoort bij de volgende uitspraak:
'Ik heb geen probleem'
A
voorbijganger
B
zoeker
C
klant

Slide 25 - Quizvraag

Welke soort cliënt hoort bij de volgende uitspraak:
'oplossing geven'
A
voorbijganger
B
zoeker
C
klant

Slide 26 - Quizvraag

Welke soort cliënt hoort bij de volgende uitspraak:
'Ik heb mijn broek gestreken, maar ik weet niet of ik het goed heb gedaan'
A
voorbijganger
B
zoeker
C
klant

Slide 27 - Quizvraag

Welke soort cliënt hoort bij de volgende uitspraak:
'aansluiten bij belevingswereld'
A
voorbijganger
B
zoeker
C
klant

Slide 28 - Quizvraag

Welke soort cliënt hoort bij de volgende uitspraak:
'ik kan alles zelf'
A
voorbijganger
B
zoeker
C
klant

Slide 29 - Quizvraag

Welke soort cliënt hoort bij de volgende uitspraak:
'duidelijke hulpvraag'
A
voorbijganger
B
zoeker
C
klant

Slide 30 - Quizvraag

Welke soort cliënt hoort bij de volgende uitspraak:
'niet oordelen'
A
voorbijganger
B
zoeker
C
klant

Slide 31 - Quizvraag

Welke soort cliënt hoort bij de volgende uitspraak:
'Het gaat toch heel goed?'
A
voorbijganger
B
zoeker
C
klant

Slide 32 - Quizvraag

Welke soort cliënt hoort bij de volgende uitspraak:
'Ik begrijp deze brief niet'
A
voorbijganger
B
zoeker
C
klant

Slide 33 - Quizvraag

Gesprekstechnieken 
  • Oplossingsgericht  werken 

Slide 34 - Tekstslide

Waar sta je nu? (kennis over oplossingsgericht)
1 = weet niets, 100 = weet alles.
0100

Slide 35 - Poll

Wat heb jij nodig om bij de 100 te komen?

Slide 36 - Open vraag

Oplossingsgericht werken 
De methode is erop gericht om de sterke kanten en de hulpbronnen van de jeugdige te benutten. 

Niet het probleem staat centraal, maar de vaardigheid die de jeugdige nog kan leren. 

(schaalvraag, wondervraag) 

Slide 37 - Tekstslide

Oplossingsgericht werken 

"Het doel van oplossingsgericht werken is cliënten in staat te stellen hun problemen zelfstandig of samen met mensen uit hun omgeving op te lossen. De hulpverlener gaat op methodische en gestructureerde manier met de cliënt in gesprek, waarmee de cliënt zijn autonomie versterkt."


Slide 38 - Tekstslide

Kort gezegd: oplossingsgericht werken is... 
 een methodische en gestructureerde manier van bevragen van de cliënt zodat deze in staat is om:
  1. te bepalen wat zijn probleem is en een andere kijk daarop te ontwikkelen
  2. zich bewust te worden van zijn interne en externe hulpbronnen
  3. zijn doelen concreet en in detail te formuleren
  4. hoop en vertrouwen te ontwikkelen
  5. zelfbedachte stappen te zetten om de situatie te verbeteren
  6. zelf te bepalen wanneer hij zonder professionele hulp verder kan.

Slide 39 - Tekstslide

Subdoelen (hoofddoel in stukjes)
1. de cliënt weet wat hij wil.
2. de cliënt weet hoe hij op eigen wijze kan bereiken wat hij wil.
3. de cliënt heeft hoop dat hij kan bereiken wat hij wil.
4. de cliënt onderneemt zelfgekozen stappen om te bereiken wat hij wil.

Resultaat: het oplossend vermogen is hersteld. Client is in staat om op eigen wijze (samen met mensen uit hun sociale context) hun probleem om te zetten naar een meer gewenste situatie.

Slide 40 - Tekstslide

Solution talk 

Gesprekken om zicht te krijgen op de eigen kracht van de jongere. Je bespreekt: 
  • wat er goed gaat
  • wat hij al succesvol gedaan heeft
  • wat hij zich als nabije toekomst wenst
  • welke doelen hij daarvoor kan stellen
  • welke (kleine) stappen hij kan gaan nemen   
Praktijk (hoe pas je dit toe) 

  • Schaalvraag
  • Wondervraag 
  • Wat is lastig?
  • Wat is de wens?
  • Wat gaat er goed?
  • Hoe ziet de volgende stap eruit?
  • Wat is er nodig om de volgende stap te maken?


Slide 41 - Tekstslide

Afsluiting 
  • Lesdoelen behaald?  

Slide 42 - Tekstslide