M2 januari les 1 2024: word order + common mistakes in writing

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 71 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Today's lesson:
- 5 minutes of reading
- grammar: word order
- common mistakes in writing
- writing assignment

Slide 2 - Tekstslide

Reading
timer
5:00

Slide 3 - Tekstslide

Toetsen januari - half februari
22-26 januari: summatieve kijk- en luistertoets (weging: 20)

29 januari-2 februari: proefwerk 2 (weging: 30) 
- woordenlijsten Online Safety NL-EN en EN-NL
- 1 t/m 90 van de onregelmatige werkwoorden
- vragende en ontkennende zinnen
- brugklas grammatica: hoofdtelwoorden, rangtelwoorden, woordvolgorde, plaats van bijwoorden, genitive, meervoud

5-9 februari: summatieve leestoets (weging: 40) 

Slide 4 - Tekstslide

Het laatste stukje grammatica voor de oefentoets: woordvolgorde

M2b: a.s. woensdag oefentoets
M2a: a.s. donderdag oefentoets

Slide 5 - Tekstslide

Wat is ook alweer de standaard woordvolgorde voor een Engelse zin?

Slide 6 - Tekstslide

Standaard woordvolgorde
Onderwerp + alle werkwoorden + voorwerpen (meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp) + plaats + tijd. 

Meewerkend voorwerp (aan/voor wie?)
Lijdend voorwerp (wat?)

VB: I           will give     you           a gift           at school     today. 
       O.              ww.       m. vw.         lijd. vw.         plaats         tijd

Slide 7 - Tekstslide

Word order - woordvolgorde
Adverbs of frequency – Bijwoorden van tijd

Waar komt always in deze zin? 
I go to the supermarket. 


Waar komt always in deze zin? 
I am happy. 



Slide 8 - Tekstslide

Word order - woordvolgorde
Adverbs of frequency – Bijwoorden van tijd

Waar komt always in deze zin? 
I go to the supermarket. 

Regel: VOOR het hoofdwerkwoord (laatste werkwoord in de zin)

Waar komt always in deze zin? 
I am happy. 

Regel: NA am/ are/ is/was/were

Slide 9 - Tekstslide

Word order - woordvolgorde
Adverbs of frequency – Bijwoorden van tijd

Regels: 
- VOOR het hoofdwerkwoord (laatste werkwoord in de zin)
- NA am/ are/ is/was/were

Maak deze korte opdracht in je schrift: 
1. I am really happy. (always)
2. He can be really nervous. (sometimes)
3. I do the dishes right after dinner. (seldom)
4. We should have English on Mondays. (never)

Slide 10 - Tekstslide

Common mistakes in writing

Slide 11 - Tekstslide

Vul aan:
Alle namen van landen, dagen, maanden en personen worden altijd met een ___________ geschreven.

Slide 12 - Open vraag

Wat is er zo bijzonder aan de vertaling van 'ik' in het Engels?

Slide 13 - Open vraag

Leg uit:
Wat is het verschil tussen your - you're?

Slide 14 - Open vraag

Uitleg
Bez. voornmw.                         Onderwerp + werkwoord
My                                                   I’m (I am) 
Your                                               You’re (You are)
His/her/its                                   He’s/She’s/It’s (he is/she is/it is)
Our                                                 We’re (we are)
Your                                               You’re (you are)
Their                                              They’re (they are)

Slide 15 - Tekstslide

Vul in:
The dog bites ____ tail.

A
it
B
its
C
it's
D
it is

Slide 16 - Quizvraag

___________ a really tidy person,
___________ car is always clean.
A
Your - your
B
Your - you're
C
You're - your
D
You're - you're

Slide 17 - Quizvraag

___________ too late because they lost ____________ keys.
A
their - their
B
their - they're
C
they're - their
D
they're - they're

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

a - an 
a 🡪 als het woord dat volgt begint met een medeklinkerklank 
a book (b) a car (k) a university (j)

an 🡪 als het woord dat volgt begint met een klinkerklank.
an application an hour (au) an apple 

Slide 20 - Tekstslide

____ university
A
a
B
an

Slide 21 - Quizvraag

to - too - two
to
too 
two
ergens naartoe

We are going to Amsterdam.
te veel

You paid too much.
2

I have two sisters.
voor een ww. 

We are going to stay.
ook

He is a good singer too.

Slide 22 - Tekstslide

than - then
Than 🡪 used for comparisons (vergelijkingen)
Simon is taller than Jenny.

Then 🡪 used to indicate time or with a sequence (reeks) of events (‘en toen…’)
Back then we knew what we had to do. 
Go to the traffic lights, then turn right. 

Slide 23 - Tekstslide

The schedule will be completed before __________

A
than
B
then

Slide 24 - Quizvraag

James is smarter ________ John.

A
than
B
then

Slide 25 - Quizvraag

Letter 
Have a look at your own letter. 
Correct everything that is underlined with your neighbour. 

You'll need:
- a red or green pen
- your laptop. Classroom -> schrijfvaardigheid -> schrijfvaardigheid feedback met nummers 
timer
6:00

Slide 26 - Tekstslide

Correct the mistakes
In each sentence there is at least 1 mistake. 
Correct all of the mistakes you can find. 


Slide 27 - Tekstslide