Woordvolgorde

Word order                                      
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Word order                                      

Slide 1 - Tekstslide

Word order-Woordvolgorde
Woordvolgorde is de manier waarop een Engelse zin opgebouwd is uit woorden.
Word order is the conventional arrangement of words in a phrase, clause or sentence.

English sentences frequently have a standard general order, e.g. 

subject- verb phrase
subject - verb phrase + object (indirect /direct object) + place + time



Slide 2 - Tekstslide

Learning goals
  • I know what the word order of an English sentence should look like.

Slide 3 - Tekstslide

Woordvolgorde

Slide 4 - Woordweb

Word order : Wat moet je weten

Wie-doet- wat-waar-wanneer

OW- WW- LV- plaats- tijd

subject - verb - direct object - place - time



Slide 5 - Tekstslide

Wie-doet-wat-waar-wanneer

He had a drink at the pub last night


Slide 6 - Tekstslide

Plaats en tijd zet je meestal aan het einde van de zin ( de tijd mag ook vooraan, behalve bij vraagzinnen)

We went to school yesterday

Yesterday we went to school

Slide 7 - Tekstslide

ezelsbruggetje 

PieT

plaats voor tijd




Slide 8 - Tekstslide

I - an - old lady - helped- at the train station - yesterday.

Slide 9 - Open vraag

Naomi - me - with my homework - yesterday - helped.

Slide 10 - Open vraag

bought - I - last month - a new Phone.

Slide 11 - Open vraag

Bijwoorden van frequentie
Adverbs of frequency
always = altijd
never = nooit
sometimes = soms
usually = gewoonlijk (meestal)
often = vaak
rarely = zelden

Slide 12 - Tekstslide

Waar staan ze in de zin?

Deze woorden geven aan hoe vaak iets gebeurt.
1. Ze staan vaak voor het werkwoord.

I always get nervous before a concert.
You often go to the cinema.
We never play tennis.

Slide 13 - Tekstslide

Waar staan ze in de zin?
Een bijwoord staat altijd voor het werkwoord, behalve...
als het werkwoord een vorm van 'to be' is:
am/are/is/was/were

I am always late for school.

Slide 14 - Tekstslide

goes - she- to school - by bike - always.

Slide 15 - Open vraag

never - doing - the dishes - they - like.

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Tekstslide