Domein F2 Soortvorming

Domein F2 Soortvorming
Tijdens training: 12, 15 en 33 t/m 45.
De rest zelfstandig thuis.
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 45 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Domein F2 Soortvorming
Tijdens training: 12, 15 en 33 t/m 45.
De rest zelfstandig thuis.

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Omschrijven wat onder een soort en wat onder een populatie wordt verstaan
  • Uitleggen dat frequenties van genotypen en fenotypen in populaties in tijd en ruimte veranderen
  • Uitleggen dat genetische variatie in een populatie ontstaat door willekeurige mutatie
  • Uitleggen dat adaptaties van populaties door selectie van organismen tot stand komen
  • Beschrijven wat de overeenkomsten en verschillen zijn tussen natuurlijke en kunstmatige selectie
  • Uitleggen dat soorten ontstaan door reproductieve isolatie
  • Uitleggen dat verwantschap en afstamming van soorten weergegeven kan worden in de vorm van een evolutionaire stamboom

Slide 2 - Tekstslide

Geschiedenis van het leven op aarde
Precambium (7% zuurstof in atmosfeer)
  • 4,6 miljard jaar geleden: ontstaan aarde
  • 3,8 miljard jaar geleden: eencelligen
  • 670 miljoen jaar geleden: meercelligen 

Paleozoïcum
  • 542 miljoen jaar geleden: gepantserde dieren, geleedpotigen, stekelhuidigen en vissen -> fossielen
  • 400 miljoen jaar geleden: eerste landplanten en daarna geleedpotigen
  • 350 miljoen jaar geleden: gewervelden (amfibieën), eerste planten met vaatbundels en reptielen en insecten
  • 250 miljoen jaar geleden: eerste zaadplanten

Binas tabel 94A

Slide 3 - Tekstslide

Geschiedenis van het leven op aarde
Mesozoïcum
  • Reptielen (eerste gewervelde landdieren), niet meer afhankelijk van water voor de voortplanting (eieren in schaal = geen uitdroging) en de Sauriërs (eerste zoogdieren en vogels = warmbloedig)

Cenozoïcum
  • Langdurige klimaatverandering na een meteorietaanslag = verdwijning Sauriërs
  • Zoogdieren en vogels konden zich verder ontwikkelen
  • 5 miljoen jaar geleden: oudste fossielen met menselijke kenmerken


Binas tabel 94A

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

negatieve terugkoppeling
wanneer een toename in iets automatisch lijdt tot z'n eigen afname (en andersom)

geeft evenwicht.


Planten
CO2
+
-
temp
+
+

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Cambrische explosie
meercelligheid

meer specialisatiemogelijkheden
nieuwe voedselrelaties

nieuwe niches-> selectie

Slide 8 - Tekstslide

Voordelen meercelligheid
  • specialisatie van specifieke celtypen
  • voortplanting
  • voedselopname
  • bescherming (groter=veiliger)
etc etc.



Slide 9 - Tekstslide

plaattektoniek
continenten dreven uit elkaar
net vóór cambrium.

zorgt ook voor ontstaan van bergruggen (bij botsingen)

Slide 10 - Tekstslide

Allereerste levensvormen (fossielen)
Prokaryoten (1,4M): eencellige organismen met kringvormig DNA-molecuul dat los in het cytoplasma ligt (zonder celkern of andere zichtbare organellen)
  • Anaeroob: konden uitsluitend leven in een milieu zonder zuurstof
  • Heterotroof: verkregen energie uit de opname en afbraak van organische stoffen uit de oersoep (kunnen dus zelf niet organische stoffen uit anorganische stoffen maken voor voedsel en bouw)


Cyanobacteriën/blauwalg (2,8M): 
  • Autotroof: zelf in staat tot fotosynthese (anorganisch -> organisch)
  • Produceerden zuurstof = atmosfeer rijker + anaerobe levensvormen vergiftigd (2M)
  • Ontstaan eerste aerobe heterotrofe bacteriën: zuurstof gebruiken om opgenomen energierijke organische stoffen af te breken

Binas tabel 78

Slide 11 - Tekstslide

ENDOSYMBIOSETHEORIE: ontstaan van eukaryoten (cellen met een celkern, dubbele membranen en organellen) binas tabel 94C

Slide 12 - Tekstslide

Indeling in domeinen
Enorme biodiversiteit: verscheidenheid aan organismen (1,5m)

Taxonomen beschrijven, ordenen en benoemen groepen organismen.

Systematici onderzoeken en beschrijven de verwantschap op basis van gemeenschappelijke afstamming, op basis van:
  • uiterlijke kenmerken
  • cellen (morfologie)
  • moleculaire eigenschappen (bouw van membranen/ eiwitten/ DNA)

Zie links indeling op basis van microscopisch zichtbare eigenschappen. Binas tabel 79A +79B + 79C)

Slide 13 - Tekstslide

Indeling op basis van verschil in bouw ribosomen
  • Prokaryoten: bacteriën en archaea -> eencelligen zonder celkern of andere door membranen begrensde organellen 

Verdere indeling bacteriën op basis van: biochemische reacties in de cel, bouw DNA en bouw celwand

  • Archaea: kunnen overleven in extreme milieuomstandigheden, nauwer verwant aan eukaryoten dan prokaryoten (eiwitten celwand)

  • Eukaryoten: schimmels, planten, dieren (complexer)

Binas tabel 92A+B

Slide 14 - Tekstslide

Taxonomie
Rijk - stam - klasse - orde - familie - geslacht - soort
  • Tijger: dier - gewervelden - zoogdieren - roofdieren - katachtigen - panter - tijger

Wetenschappelijke naam (Linnaeus) = Geslacht + soort
  • Madeliefje: Bellis perennis L.

Slide 15 - Tekstslide

Archaea (enkele honderden soorten) - extremofiel
Bacteriën - één circulair chromosoom, plasmiden (genen die resistentie kunnen veroorzaken), peptidoglycaan in celwand

Slide 16 - Tekstslide

Wat betekenen bacteriën voor de mens?
  • Voedselproductie
  • Afvalwaterzuivering en bestrijding milieuverontreiniging
  • Opruimen dode resten organismen
  • Bederf voedsel en ziekte
  • Genetische modificatie (veranderen DNA door het inbrengen van een gen van een ander organisme met behulp van enzymen - Binas tabel 71M1)
  • Balans schadelijk/onschadelijk

Slide 17 - Tekstslide

Celdeling bij bacteriën
Genoverdracht: transformatie in darm, conjugatie bij bacteriën en transductie bij bacteriofagen (virussen)

Slide 18 - Tekstslide

Virussen
  • Erg klein 0,1um
  • Geen stofwisseling 
  • Bestaat voor grootste deel uit erfelijk materiaal (oa DNA)
  • Eiwitmantel (capside)
  • Uitsluitend voortplanting binnen specifieke gastheercellen

Binas tabel 77A+B

Slide 19 - Tekstslide

Bacteriofagen: virussen die bacteriën als gastheer gebruiken (Binas 77D)

Slide 20 - Tekstslide

Eukaryoten
  • Schimmels, planten en dieren
  • Meercellig
  • Gespecialiseerde weefsels en organen 

Slide 21 - Tekstslide

Schimmels
Bouw
  • Chitine: kenmerkende stof in celwand
  • Schimmeldraden/hyfen: lange draden -> netwerk heet mycelium

Andere kenmerken
- Heterotroof: geen bladgroenkorrels
- Reducenten: afbraak van organische stoffen in de natuur
- Gisten: eencellige schimmels -> rijzen/alcohol
- Voedselbederf: hyfen met enzymen
- Ziekte: bijvoorbeeld zwemmerseczeem
- Geneesmiddelen: Penicillium (antibiotica), zoals Penicilline dat celwanden van bacteriën verstoort

Binas tabel 67F3

Slide 22 - Tekstslide

Ongeslachtelijke voortplanting (eencellige schimmels)

Slide 23 - Tekstslide

Ongeslachtelijke voortplanting (meercellige schimmels)
Geslachtelijke voortplanting (meercellige schimmels)

Slide 24 - Tekstslide

Planten
Kenmerkend
  • Cellulose: kenmerkende stof in celwand
  • Autotroof: bladgroenkorrels

Indeling groepen op basis van: aantal cellen, wijze van voortplanting, intern transport en DNA.

- Sporenplanten: wieren (algen), mossen, paardenstaarten en varens
- Vaatplanten: paardenstaarten, varens en zaadplanten

Binas tabel 67F3 en 92A+B


Slide 25 - Tekstslide

Dieren
Kenmerkend
  • Geen celwand
  • Heterotroof: geen bladgroenkorrels
  • Haploïde geslachtscellen en diploïde organismen

Indeling groepen op basis van: een/meercellig, symmetrie, soort skelet en DNA

Binas tabel 92A+B


Slide 26 - Tekstslide

Eencelligen
Geleedpotigen (spinachtigen, duizendpoten, kreeftachtigen) -> chitine in exoskelet

Slide 27 - Tekstslide

Verwantschap
Anatomie: de bouw en functie van het organisme en de delen ervan

Homologe organen
  • Ontstaan uit dezelfde grondvorm
  • Hetzelfde bouwplan
  • Verschillende functie door aanpassing aan verschillende milieus
  • Duidt op verwantschap (de organismen hebben een (recente) gemeenschappelijke voorouder)

Slide 28 - Tekstslide

Geen verwantschap
Anatomie: de bouw en functie van het organisme en de delen ervan

Analoge organen
  • Overeenkomstige vorm en functie
  • Niet dezelfde grondvorm
  • Aanpassing aan zelfde milieu
  • Niet berust op verwantschap

Slide 29 - Tekstslide

Homologe organen

  • Zelfde bouwplan
  • Functie kan verschillen door aanpassing aan verschillend milieu
  • Dezelfde structuur was aanwezig in laatste gemeenschappelijke voorouder
  • Duidt op verwantschap

Analoge organen

  • Ander bouwplan
  • Overeenkomstige functie door aanpassing aan hetzelfde milieu

  • Organen zijn evolutionair gezien onafhankelijk van elkaar ontwikkeld
  • Duidt niet op verwantschap

Slide 30 - Tekstslide

Samenvattend...
Homologie: zelfde bouwplan, andere functie
Analogie: ander bouwplan, zelfde functie

Slide 31 - Tekstslide

Rudimentaire organen/rudimenten: door aanpassing aan het milieu kunnen organen hun functie verliezen

Slide 32 - Tekstslide

Evolutie:
De geleidelijke ontwikkeling van de levensvormen op aarde in de loop van een zeer lange tijd (ontstaan en verandering)

Slide 33 - Tekstslide

Neodarwinistische evolutietheorie

  • On the origin of species (1859)
  • Verklaart hoe de erfelijke eigenschappen van populaties kunnen veranderen waardoor uiteindelijk zelfs nieuwe soorten kunnen ontstaan

Slide 34 - Tekstslide

Neodarwinistische evolutietheorie
  • Natuurlijke selectie/survival of the fittest: organismen binnen populatie die het beste zijn aangepast aan leefomgeving geven hun genen door aan volgende generatie
  • Is mogelijk door grote genetische variatie in genotypen en fenotypen (als gevolg van recombinatie en mutaties)
  • Organismen met een slecht aangepast fenotype hebben een kleinere overlevingskans

Slide 35 - Tekstslide

Neodarwinistische evolutietheorie
Selectiedruk: de invloed van milieufactoren op de genetische variatie in een populatie
  • Laag: veel verschillende varianten blijven in leven (want boombladeren in overvloed)
  • Hoog: best aangepaste individuen blijven in leven en hebben een grotere kans op meer nakomelingen (want voedselgebrek)

Dieren met een langere nek hebben een grotere fitness, dus dit soort zal verder evolueren (langere nek komt vaker voor)

Slide 36 - Tekstslide

Wat waren de voorwaarden die gelden voor natuurlijke selectie?

Slide 37 - Tekstslide

Wat waren de voorwaarden die gelden voor natuurlijke selectie?
1. Variatie in fenotype

2. Fenotype 1 beter aangepast aan de omgeving dan fenotype 2

3. Fenotype 1 overleeft meer dan fenotype 2 -> Planten zich daardoor meer voort -> En geven de genen door

4. Na een aantal generaties: NATUURLIJKE SELECTIE = de individuen die het best zijn aangepast aan hun omgeving (biotoop), overleven en kunnen zich voortplanten

Slide 38 - Tekstslide

Grote genetische variatie
Geeft een grote kans dat enkele individuen een genotype bezitten dat een goede adaptatie van de populatie aan nieuwe omstandigheden mogelijk maakt = grotere overlevingskans!!

Slide 39 - Tekstslide

Cladistiek
  • Clade: een groep soorten die bestaat uit een voorouder en alle nakomelingen daarvan
  • Cladogram: de schematische weergave van de verwantschap tussen de soorten van een clade
  • Op basis van vergelijking van uiterlijke, anatomische of biochemische kenmerken
  • Elke splitsing stelt één gemeenschappelijke voorouder voor

Slide 40 - Tekstslide

Verwantschap
De regel:
Nauw aan elkaar verwant als soorten kort geleden een gemeenschappelijke voorouder hadden

Dus .... kat is nauwer verwant aan hond/paard?

Slide 41 - Tekstslide


Soort: organismen behoren tot dezelfde soort als ze in staat zijn zich onderling voort te planten en daarbij vruchtbare nakomelingen voort te brengen

Slide 42 - Tekstslide

Gene flow
Soort: de grootste verzameling van populaties waartussen gene flow plaatsvindt of kan plaatsvinden

Populatie: een groep individuen van dezelfde soort die in een bepaald gebied leven en zich onderling voortplanten

Gene flow: het verschijnsel dat tussen twee populaties van dezelfde soort uitwisseling van genen plaatsvindt

Slide 43 - Tekstslide

Ontstaan van een nieuwe soort
Reproductieve isolatie: gedurende lange tijd geen voortplanting en dus geen gene flow tussen de individuen van twee of meer populaties
  • Geografische isolatie (bergketen/eiland) = "allopatrisch" (ander vaderland)




Slide 44 - Tekstslide

Sympatrische soortvorming

Soortvorming (door reproductieve isolatie) zonder geografische scheiding
  • Verschil in gedrag (baltsen)
  • Verschil in voortplantingsactiviteit (moment dag/jaar)

Slide 45 - Tekstslide