H 7.4: Markt, macht en overheid

H7: Markt en macht

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H7: Markt en macht

Slide 1 - Tekstslide

Par. 7.4: Markt, macht en overheid
Wat gaan we vandaag doen?;
  • Huiswerk par. 7.3;
  • Lesdoelen par. 7.4;
  • Filmpje;
  • Uitleg en oefenen;
  • Huiswerk volgende les;
  • Samenvatting en extra uitleg.

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen Paragraaf 7.4: 

Aan het einde van dit paragraaf weten jullie....

  • Welke verschillende marktvormen zijn er?
  • Wat zijn de kenmerken van deze marktvormen?

Slide 3 - Tekstslide

Uitleg...

Slide 4 - Tekstslide

Marktvormen

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Marktvorm
  • Een marktvorm is het geheel van omstandigheden waaronder ondernemingen met elkaar concurreren.
  • Kenmerken marktvormen
  1. Aantal aanbieders
  2. Aard van het product (homogene of heterogene producten)
Marktvorm
  • Een marktvorm is het geheel van omstandigheden waaronder ondernemingen met elkaar concurreren.
  • Kenmerken marktvormen

Slide 7 - Tekstslide

Marktvormen

Slide 8 - Tekstslide

Een andere naam voor Volkomen concurrentie is:
A
Volledige mededinging
B
Onvolkomen concurrentie
C
Monopolie

Slide 9 - Quizvraag

Noem een overeenkomst tussen een volkomen concurrentie en een monopolistische concurrentie:
A
Veel aanbieders en vrije toe- en uitreding
B
Weinig vragers en vrije- toe en uitreding
C
Veel aanbieders en beperkte toe- en uittreding

Slide 10 - Quizvraag

Wat voor een marktvorm vormen de terrasjes in Maastricht?
A
volkomen concurrentie
B
monopolie
C
oligopolie
D
monopolistische concurrentie

Slide 11 - Quizvraag

Waarom is het moeilijk om als aanbieder een oligopolie te betreden?
A
veel diploma's nodig
B
Veel kennis en kapitaal nodig
C
het is helemaal niet moeilijk om toe te treden tot een oligopolie

Slide 12 - Quizvraag

homogene producten
Consumenten zien de producten van de verschillende aanbieders als hetzelfde.

Slide 13 - Tekstslide

heterogene producten
Als de consument vindt dat er verschil is tussen de producten van de verschillende aanbieders.

Slide 14 - Tekstslide

Wat wordt er bedoeld met heterogene goederen?
A
Goederen die gelijk zijn in de ogen van de consument
B
Goederen die verschillen in de ogen van de consument
C
Goederen die elkaar aanvullen

Slide 15 - Quizvraag

I Bij homogene goederen is de concurrentie feller dan bij heterogene producten
II Naarmate er minder concurrentie is, hebben aanbieders meer invloed op de prijs van hun product.
A
Beide beweringen zijn juist.
B
Beide beweringen zijn onjuist.
C
Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
D
Bewering I is onjuist en bewering II is juist.

Slide 16 - Quizvraag

I. Bij monopolistische concurrentie is er altijd sprake van heterogene producten.
II. De kans op een kartel is bij een oligopolistische marktvorm veel groter dan bij volkomen concurrentie.

A
Beide beweringen zijn juist.
B
Beide beweringen zijn onjuist.
C
Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
D
Bewering I is onjuist en bewering II is juist.

Slide 17 - Quizvraag

Productdifferentiatie
Bedrijven proberen hun producten te onderscheiden ten opzichte van concurrenten. 

Dit doen ze d.m.v. product kenmerken => het merk, de verpakking, kwaliteit en (extra) functionaliteit. 

Producten worden hierdoor verschillend in de ogen van de consument (heterogeen).

Slide 18 - Tekstslide

Prijsdifferentiatie
Voor een vergelijkbaar, maar verschillend product, een verschillende prijs vragen. 
Verschillen in bijvoorbeeld plaats, tijd en uitvoering. 

Voorbeeld: theaterkaartjes voor de 1e versus de 2e rang.

Het product is 'anders'.

Slide 19 - Tekstslide

Prijsdiscriminatie
Het vragen van verschillende prijzen voor hetzelfde product aan verschillende klanten (terwijl er geen verschil is in kosten). 

Denk aan: kinderkorting (bij OV).

De klant is 'anders'.

Slide 20 - Tekstslide

Dit is een voorbeeld van ?
A
prijsdiscriminatie
B
prijsdifferentiatie
C
productdifferentiatie

Slide 21 - Quizvraag

Dit is een voorbeeld van ?
50 euro en 15 euro
A
prijsdiscriminatie
B
prijsdifferentiatie
C
productdifferentiatie

Slide 22 - Quizvraag

Dit is een voorbeeld van ?
A
prijsdiscriminatie
B
prijsdifferentiatie
C
productdifferentiatie

Slide 23 - Quizvraag

Kartel
= Verboden prijsafspraken (bij wet)

Waarom kartel vormen:
Om onderlinge concurrentie te beperken

Slide 24 - Tekstslide

Wanneer 2 bedrijven onder dezelfde naam verder gaan heet dat een ...
A
Overname
B
Fusie
C
Kartel
D
Samenwerkings-verband

Slide 25 - Quizvraag

Huiswerk 
Maken opdrachten par 7.4: opdrachten 26, 27, 29 en 30



Slide 26 - Tekstslide

Samenvatting:
Wat heb je geleerd?

Slide 27 - Woordweb

Extra uitleg...

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Volkomen concurrentie
  • Veel aanbieders en veel vragers 
  • Prijs wordt bepaald door vraag en aanbod 
  • Het maakt de vragers niet uit wie levert (homogeen goed)
  • Komt weinig voor

Slide 33 - Tekstslide

Monopolistische concurrentie
  • Veel aanbieders  
  • Producten lijken op elkaar, maar elke aanbieder is uniek
  • Voor de klant is er een verschil wie levert of wat het merk is (heterogeen goed) 
  • Komt veel voor

Slide 34 - Tekstslide

Oligopolie
  • Weinig aanbieders  
  • Heterogene goederen → producenten moeten met elkaar concurreren 
  • Homogene goederen → klanten letten vooral op de prijs (er kan een prijzenoorlog ontstaan) 
  • In een oligopolie komen er niet snel aanbieders bi

Slide 35 - Tekstslide