mavo 3 - chapitre 2 Grammaire H

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Bienvenue Mavo 3!

PROGRAMME

Répétition - decrire un objet

Corriger les devoirs

Grammaire H

Aan het eind van de les:

- kan ik de passé composé gebruiken;

- kan ik vertellen dat iets in de verleden tijd gebeurd is;

Comment est-ce que vous decririez cet objet?

Le passé composé

Zet in de passé composé

Tu regardes

Zet in de passé composé

Elle pense

Zet in de passé composé

Nous trouvons

Zet in de passé composé

Vous ... (finir)

Zet in de passé composé

Je vais

Zet in de passé composé

Vous arrivez

1. Vous avez arrivé
2. Vous êtes arrivés

Zet in de passé composé

Je mange

1. J'ai mangé
2. Je suis mangé

Zet in de passé composé

Il reste

1. Il a resté
2. Il est resté

Grammaire H

Le passé composé = de voltooid tegenwoordige tijd

Le passé composé bestaat uit twee onderdelen:

1) het hulpwerkwoord (avoir OF être)

2) een voltooid deelwoord

Par exemple:

Tu as parlé

Nous avons mangé

Je suis allé

J'ai donné

Grammaire H

1) het hulpwerkwoord (avoir OF être)

Als je in het Nederlands het hulpwerkwoord hebben gebruikt, gebruik je in het Frans avoir. Gebruik je in het Nederlands zijn, dan gebruik je être. 

Let op! Er zijn uitzonderingen.

Par exemple:  ik ben geweest = j'ai été 

                             ik ben begonnen = j'ai commencé

Grammaire H

1) het hulpwerkwoord (avoir OF être)

Als je être gebruikt als hulpwerkwoord, komt er achter het voltooid deelwoord een extra -e of -s bij vrouwelijk of meervoud. 

Bijvoorbeeld: zij is gegaan = elle est allée

                             wij zijn gegaan = nous sommes allés

avoir

être

je suis

j'ai

nous avons

nous sommes

il est

il a

tu es

tu as

vous avez

vous êtes

ils sont

ils ont

Ken je het rijtje van être nog uit je hoofd?

Vervoeg het rijtje van être met
je - tu - il/elle/on - nous - vous - ils/elles

Het werkwoord être

je suis	ik ben
tu es	jij bent
il/elle/on est	hij/zij is wij zijn
nous sommes	wij zijn
vous êtes	jullie zijn/u bent
ils/elles sont	zij zijn

Ken je het rijtje van avoir nog uit je hoofd?

Vervoeg het rijtje van être met
j' - tu - il/elle/on - nous - vous - ils/elles

Het werkwoord avoir

j' ai	ik heb
tu as	jij hebt
il/elle/on a	hij/zij heeft wij hebben
nous avons	wij hebben
vous avez	jullie hebben/u heeft
ils/elles ont	zij hebben

Grammaire H

2) voltooid deelwoord

• werkwoorden op -er: haal de laatste -r weg en zet een accent op de -e: é

parler -> parlé             trouver -> trouvé               chercher -> cherché

• werkwoorden op -ir: haal de laatste -r weg.

finir -> fini                      grandir -> grandi               réussir -> réussi

• onregelmatige werkwoorden: deze hebben een eigen vorm. Leer deze goed uit je hoofd!

avoir -> eu                      être -> été                            faire -> fait

Zet in de passé composé
1. tu ... (chercher)
2. nous ... (finir)
3. le prof ... (poser)

Zet in de passé composé
1. je ... (aller)
2. elle ... (arriver)
3. elles ... (partir)

AU TRAVAIL

Fais exercice 30 page 70