5.2 Hormonale regulatie & 5.3 Het zenuwstelsel

Regels:
  • Je zit volgens de plattegrond.
  • Ik zie geen telefoons, zie ik hem wel dan lever je deze in of je verlaat het lokaal.
  • Spullen op orde en mee. Dit betekent (papieren) boek,  Binas, schrift en pen.
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Regels:
  • Je zit volgens de plattegrond.
  • Ik zie geen telefoons, zie ik hem wel dan lever je deze in of je verlaat het lokaal.
  • Spullen op orde en mee. Dit betekent (papieren) boek,  Binas, schrift en pen.

Slide 1 - Tekstslide

Regeling
5.2 Hormonale regulatie
5.3 Het zenuwstelsel

Slide 2 - Tekstslide

Lesprogramma
  • Huiswerk
  • Leerdoelen
  • Uitleg
  • Vragen
  • Nabespreken
  • Huiswerk

Slide 3 - Tekstslide

Welke vragen van het huiswerk willen jullie dat ik bespreek?

Slide 4 - Open vraag

Bedenk een toetsvraag met...

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt de werking van hormoonklieren en hun hormonen beschrijven en afleiden hoe doelwitorganen daar op reageren.
  • Je kunt de bouw en signaalverwerking van de verschillende typen zenuwcellen beschrijven.
  • Je kunt de bouw, functies en werking van het zenuwstelsel beschrijven.

Slide 6 - Tekstslide

Hormonale regulatie

De werking van een aantal hormonen + waar ze worden geproduceerd

-> staat ook in de BINAS!

Slide 7 - Tekstslide

Hypofyse
Heeft een voorkwab en een achterkwab.

Secretie (afgifte) wordt geregeld door hypothalamus. Dit is het deel van de hersenen wat boven de hypofyse ligt.

Slide 8 - Tekstslide

Hypofyse
FSH & LH: beïnvloeden testes en ovaria
TSH (thyroïdstimulerendhormoon): beïnvloed de schildklier
Oxitocine: stimuleert het ontstaan van weeën, melksecretie en het ontstaan van band tussen partners/moeder en kind.
ADH (antidiuretisch hormoon): regelt de resorptie van water in de nieren, hierdoor constante osmotische waarde.
GH (Groeihormoon): regelt groei en ontwikkeling 

Slide 9 - Tekstslide

Schildklier
TSH uit hypofyse stimuleert de afgifte van thyroxine uit de schildklier.
Bij teveel thyroxine wordt TSH geremd.
Bij te weinig thyroxine wordt TSH afgegeven.

Slide 10 - Tekstslide

Thyroxine
Te veel:
Hogere stofwisseling, gewichtsverlies en rusteloosheid
te weinig:
Minder stofwisseling, gewichtstoename en vermoeidheid.
Kan komen door te weinig jood in voeding. Tegenwoordig komt dit niet meer veel voor, omdat jood wordt toegevoegd aan brood.

Slide 11 - Tekstslide

Eilandjes van Langerhans
Liggen in je alvleesklier.

Zorgen samen voor productie van twee hormonen die de bloedsuikerspiegel constant houden.
Insuline en Glucagon

Slide 12 - Tekstslide

Bloedsuikerspiegel
De concentratie glucose in je bloed.
Deze wordt bij een gezond persoon tussen de 4 en 8 mmol/L gehouden. De normwaarde is 5 mmol/L.

Alle koolhydraten die je eet zorgen ervoor dat de concentratie glucose stijgt boven de normwaarde.

Slide 13 - Tekstslide

Glycogeen in lever en spieren

Slide 14 - Tekstslide

Diabetes
Type 1: Het afweersysteem heeft de eilandjes van Langerhans vernietigd of inactief gemaakt.

Type 2: De eilandjes van Langerhans maken te weinig insuline of het lichaam reageert er niet meer goed op. Dit werd vroeger vaak ouderdomsdiabetes genoemd omdat het vaak op latere leeftijd voorkwam. Nu krijgen ook steeds meer jonge mensen het.

Slide 15 - Tekstslide

Nieren: EPO
In je nieren wordt de zuurstofconcentratie gemeten. Wanneer je nieren te weinig zuurstof krijgen produceren ze het hormoon EPO. Dit hormoon stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen. Hierdoor kan meer zuurstof worden vervoerd, als er weer aan de normwaarde wordt voldaan wordt de productie van EPO weer geremd. 

Slide 16 - Tekstslide

Bijnieren
Produceren adrenaline in stressvolle situaties.
Het zorgt ervoor dat je snel kunt reageren op een situatie.
Adrenaline zorgt ervoor dat de lever/spieren glycogeen omzetten in glucose.

Slide 17 - Tekstslide

Adrenaline
Meer suiker in je bloed.
Je gaat ook sneller ademen, hart gaat sneller kloppen.
Je bloedvaten in je spieren en hersenen verwijden zich.
Organen die niet belangrijk zijn voor snelle reacties die worden geremd, bijvoorbeeld het verteringsstelsel.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Impulsoverdracht

Slide 25 - Tekstslide

Wat is een zenuw?
A
Dat is een cel die impulsen door geeft.
B
Dat is een weefsel die impulsen door geeft.
C
Dat is een cel die signalen door geeft.

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

Witte stof: Uitlopers van schakelcellen

Grijze stof:  Cellichamen van schakelcellen
(Cellichamen bewegingszenuwcellen)

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Welke zenuw zit er vast aan je oogspieren?

A
Gevoelszenuwcellen
B
Schakelcellen
C
Bewegingszenuwcellen
D
zenuwpezen

Slide 34 - Quizvraag

Huiswerk
Leren en maken 5.2 en 5.3

Slide 35 - Tekstslide