Week 1: Wet & regelgeving

Wet & regelgeving
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerzorgendeMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wet & regelgeving

Slide 1 - Tekstslide

Klik de juiste combinaties aan.

De drie belangrijkste taken van de overheid zijn over drie machten verdeeld. Welke macht heeft welke taak?
Wetgevende macht
Uitvoerende macht
Rechtelijke macht
Regels uitvoeren
Regels maken
Conflicten afhandelen

Slide 2 - Sleepvraag

Hoe is het geregeld in een democratisch land als Nederland?
Nederland is een democratisch land. In een democratie kiezen de ...................... wie het land bestuurd.

A
burgers
B
gemeenteraadsleden
C
overheid

Slide 3 - Quizvraag

In een rechtsstaat gelden de wetten en regels van de .................
A
burgers en rechters
B
burgers en overheid
C
alleen overheid
D
alleen rechters

Slide 4 - Quizvraag

Wie het ergens niet mee eens is en een conflict krijgt, kan een onafhankelijk en onpartijdig persoon om een oordeel vragen. Die persoon is de ................
A
rechter
B
advocaat
C
mediator

Slide 5 - Quizvraag

Sleep de woorden naar de juiste plek.

Welke hiërarchie kent de organisatie van de rechtspraak in ons land?
de rechtbank
het gerchtshof
de Hoge Raad
Een rechtszaak begint bij....................
Als een van de partijen niet eens is met de uitspraak, kan hij in hoger beroep bij...............
Tegen deze uitspraak kan een van de partijen ten slotte in beroep gaan bij ............

Slide 6 - Sleepvraag

De .................. zijn onderverdeeld in werknemersverzekeringen en volksverzekeringen.
A
sociale verzekeringen
B
werknemersvoorzieningen
C
volksverzekeringen
D
sociale voorzieningen

Slide 7 - Quizvraag

De premies voor ................... worden betaald door iedereen die een inkomen heeft
A
sociale verzekeringen
B
werknemersvoorzieningen
C
volksverzekeringen
D
sociale voorzieningen

Slide 8 - Quizvraag

De premies voor ................... wordt betaald door mensen die in loondienst zijn.
A
sociale verzekeringen
B
werknemersvoorzieningen
C
volksverzekeringen
D
sociale voorzieningen

Slide 9 - Quizvraag

De overheid betaalt ................
A
sociale verzekeringen
B
werknemersvoorzieningen
C
volksverzekeringen
D
sociale voorzieningen

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste verschil tussen sociale voorzieningen en sociale verzekeringen?

Slide 11 - Open vraag

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen valt onder werknemersverzekeringen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Algemene nabestaandenwet valt onder werknemersverzekeringen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Werkloosheidswet valt onder werknemersverzekeringen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Participatiewet valt onder werknemersverzekeringen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Wet langdurige zorg valt onder werknemersverzekeringen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quizvraag

In de wetgeving en in de vergoedingen voor chronisch zieken en gehandicapten zijn een aantal zaken veranderd. Welke wet hoort bij welke beschrijving? 
WMO
ZW
WIA
Ondersteuning door de gemeente
Uitkering voor iemand die door ziekte niet kan werken en geen werkgever heeft.
Uitkering voor iemand die ziek wordt en na twee jaar ziekte ten minste 35% arbeidsongeschiktheid is. 

Slide 17 - Sleepvraag

Volwassenen die in een GGZ-instelling verblijven, vallen de eerste drie jaar onder de Zvw, daarna onder de Wlz.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Onderdelen van zorg vanuit de Wlz kunnen zijn:
vervoer naar de plaats waar de zorgvrager de begeleiding of de behandeling krijgt
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Wie voert de WMO uit?
A
Dit is landelijk geregeld
B
Dit is gemeentelijk geregeld
C
Dit is regionaal geregeld
D
Geen van de antwoorden zijn juist

Slide 20 - Quizvraag

De zorgvrager is afhankelijk van de zorg die hem geboden wordt. Door die afhankelijkheid is de relatie tussen zorgvrager en zorgverlener ongelijk. Welke wet of plicht versterkt de rechtspositie van de zorgvrager?
A
Wet BIG
B
WGBO
C
Grondwet
D
Patiëntenrecht

Slide 21 - Quizvraag

Een zorgvrager heeft recht op ......... informatie over een medische behandeling.
A
eenvoudige
B
minimale
C
alle

Slide 22 - Quizvraag

Hij heeft echter ook een recht op niet-weten. De zorgverlener ................ respecteren
A
hoeft dit niet te
B
moet dit recht altijd
C
weegt af of hij dit recht zal

Slide 23 - Quizvraag

Ontstaat er door het recht op niet-weten gevaar voor de zorgvrager of voor anderen, dan zal de zorgverlener...... informatie geven.
A
toch geen
B
de minimaal noodzakelijke
C
openheid van

Slide 24 - Quizvraag

Zonder toestemming of goede reden mag een zorgverlener niet aan iemands lichaam komen. Dit is het recht op ..........
A
ruimtelijke privacy
B
verzorgende
C
zorgvrager
D
lichamelijke privacy

Slide 25 - Quizvraag

Een onderzoek vindt zo plaats dat anderen er niets van zien of horen. Een zorgverlener houdt altijd rekening met het recht op ........
A
ruimtelijke privacy
B
verzorgende
C
zorgvrager
D
lichamelijke privacy

Slide 26 - Quizvraag

Ruimtelijke privacy betekent ook dat artsen in opleiding alleen bij een onderzoek aanwezig mogen zijn, als zij toestemming hebben van de ......
A
zorgvrager
B
verzorgende

Slide 27 - Quizvraag