HERHALING phrases-clé - Chapitre 5 - D,G

Au programme: 
1) On répète: bijv. nw
2) On répète:  phrases-clés G
3) On révise : ex. 31,32
4) On fait: ex. 28
5) Wie is het?
6) Questions?





1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Au programme: 
1) On répète: bijv. nw
2) On répète:  phrases-clés G
3) On révise : ex. 31,32
4) On fait: ex. 28
5) Wie is het?
6) Questions?





Slide 1 - Tekstslide

Oefenen met de zinnen

In de toets krijg je een oefening met zinnen.
Je moet bijvoorbeeld vertalen van Ne-Fa. Ook kan worden gevraagd om het antwoord op een van de vragen in de phrases-clés op te schrijven.

Slide 2 - Tekstslide

Bijvoorbeeld:
Vertaal: 
Is hij klein?

Geef antwoord op:
Tu as passé un bon weekend?

Slide 3 - Tekstslide

Hoe leer je de phrases-clés?
1) Eerst lezen en luisteren.
2) Dan opschrijven.
3) Hand erop en proberen op te schrijven zonder voorbeeld.
4) overhoren

Let op: Doe een paar zinnen per keer.
Leer altijd Vraag en antwoord bij elkaar.

Slide 4 - Tekstslide

C phrases-clés - parler de ses activités

Slide 5 - Tekstslide

C'est qui Simon?
A
B
C
D

Slide 6 - Quizvraag

tu as passé un bon weekend?
A
B
C
D

Slide 7 - Quizvraag


A
oui! on a été au cinéma, c'était super
B
c'est le quinze août
C
c'est mon anniversaire
D
avec Marie et Nicolaas, mes cousins

Slide 8 - Quizvraag

C'est quand ton anniversaire?
A
B
C
D

Slide 9 - Quizvraag


A
c'est mon anniversaire
B
oui, super, on a été à la piscine
C
avec Jules et Juliette, mes cousins
D
c'était hier, le 17 mars

Slide 10 - Quizvraag

tu as passé le weekend avec qui?
A
B
C
D

Slide 11 - Quizvraag

G phrases-clés - décrire quelqu'un

Slide 12 - Tekstslide

Tu es comment?
A
B
C
D

Slide 13 - Quizvraag

elle a les cheveux de quelle couleur Yasmine?
A
B
C
D

Slide 14 - Quizvraag


A
il est petit
B
il est calme
C
il a les cheveux marrons
D
il a les yeux bleus

Slide 15 - Quizvraag

antwoord de vraag in het Frans. Maak een hele zin

Slide 16 - Open vraag


A
oui, je porte des lunettes
B
oui, il porte des lunettes
C
oui, elle porte des lunettes
D
non, tu ne portes pas de lunettes

Slide 17 - Quizvraag

antwoord de vraag in het Frans. Maak een hele zin

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Tekstslide

Kies de juiste vorm:
Il est (groot)
A
grande
B
grand
C
grandes
D
grands

Slide 20 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
elle est (klein)
A
petite
B
petit
C
petites
D
petits

Slide 21 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Arthur est (blond)
A
blonds
B
blonde
C
blondes
D
blond

Slide 22 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Amélie est (blond)
A
blonds
B
blonde
C
blondes
D
blond

Slide 23 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Amélie a les cheveux (blond)
A
blonds
B
blonde
C
blondes
D
blond

Slide 24 - Quizvraag

On révise ex. 31d et 32.

Exercice 31d
  
1 calme
2 petite
3 bleue
4 noirs
5 gris


Exercice 32b
1 belle
2 nouveaux
3 vieille
4 beaux
5 nouvelle

Exercice 32c
2 Les filles sont drôles.
3 Les chats sont noirs.
4 Les portables sont gris.
5 Les pères sont vieux.
6 Les tantes sont belles.




Slide 25 - Tekstslide

Exercice 28 p. 35
Maak deze in je schrift.
1) Kies 1 van de twee personen:
Romain of Jasmine.
2) Beschrijf de persoon. 
a) minimaal 5 zinnen.
b) Gebruik tenminste 
3 bijvoeglijke
 naamwoorden.

Slide 26 - Tekstslide

Qui est-ce?
Speel in tweetallen Wie is het?
 
Gebruik de volgende vragen: 

1) Il/ elle a les cheveux bruns/blonds/ roux/ noirs?
2) Il/ elle a les yeux noirs/ bleus/ verts/ gris/ marron?
3) Il/ elle porte des lunettes?
4) Il / elle porte un t-shirt bleu/ rouge/ jaune/ blanc/ noir/brun 

Slide 27 - Tekstslide

Bijvoeglijke naamwoorden
ik begrijp hoe het werkt en kan zelf verder
Ik begrijp gedeeltelijk hoe het werkt en heb nog wat extra uitleg nodig
Ik begrijp het niet en kan niet verder zonder uitleg
Ik begrijp er niets van. Help!

Slide 28 - Poll

Schrijf op wat je nog zou willen weten over het bijv nw of de phrases-clés.

Slide 29 - Open vraag