§3 en 4 Geslachtelijke voortplanting en Mutaties

Erfelijkheid en evolutie
basisstof 3  Geslachtelijke voortplanting

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Erfelijkheid en evolutie
basisstof 3  Geslachtelijke voortplanting

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
Je kunt:
• De kenmerken van geslachtelijke voortplanting kunnen noemen.
• Beschrijven hoe een twee-eiige tweeling en hoe een eeneiige tweeling ontstaat.

Slide 2 - Tekstslide

Mathilde laat een permanentje zetten bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype en haar fenotype?
A
genotype wel fenotype niet
B
genotype niet fenotype wel
C
genotype niet fenotype niet
D
genotype wel fenotype wel

Slide 3 - Quizvraag

Heeft een vlo hetzelfde fenotype als de pop waaruit hij is ontstaan? En hetzelfde genotype?
A
alleen hetzelfde fenotype
B
alleen hetzelfde genotype
C
zowel hetzelfde fenotype als hetzelfde genotype

Slide 4 - Quizvraag

Bij een twee-eiige tweeling is:
A
Het genotype en fenotype hetzelfde
B
Alleen fenotype hetzelfde
C
Genotype en fenotype verschillend
D
Alleen fenotype verschillend

Slide 5 - Quizvraag

Hoe ontstaat het fenotype?
A
Invloed van de omgeving
B
Invloed omgeving en genotype
C
Door het genotype

Slide 6 - Quizvraag

Waar bestaan chromosomen uit?
A
Celplasma
B
DNA

Slide 7 - Quizvraag

Geslachtelijke voortplanting
 Is voortplanting die plaatsvindt wanneer twee verschillende individuen hun DNA bij de bevruchting van de geslachtscellen combineren in een nakomeling. --> leidt tot genetische diversiteit


Eerst moeten er geslachtscellen gevormd worden;
dit gebeurt zowel bij mannetjes (zaad- of spermacellen) als vrouwtjes (eicellen).

Elk mens heeft, zoals bekend, 46 chromosomen.
Gerangschikt in paren  het zijn er dus 23 x 2.
Paren kunnen ook uit elkaar
productie van geslachtscellen, gameten
Meiose

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

allel/allelenpaar

Een gen: dit stukje DNA gaat over haarkleur

Een allel: zegt welke variant je hebt

allel:bruin/rood/zwart/blond

allelenpaar:de allelen die allebei over bv. haarkleur gaan

Slide 10 - Tekstslide

Lichaamscellen 
Vrouwelijke lichaamscellen
2 X-chromosomen (XX).

Mannelijke lichaamscellen
1 X- en 1 Y-chromosoom (XY).

Slide 11 - Tekstslide

Geslachtelijke voortplanting
Zaadcellen (22 chromosomen waarvan 1 X of Y chromosoom)
Eicellen (22 chromosomen waarvan 1 X chromosoom)
Versmelten: Eicel + Zaadcel = 46 chromosomen

Slide 12 - Tekstslide

Bevruchte eicel heeft dus 46 chromosomen 
De Zaadcel bepaald het geslacht:
Een X chromosoom in de zaadcel: het wordt een meisje
Een Y chromosoom in de zaadcel: het wordt een jongen

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Tweelingen 

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Maak opdrachten
6 t/m 10

Slide 17 - Tekstslide