Beantwoord de vragen
1. Wat is het onderwerp van deze tekst?
2. Wat is de hoofdgedachte van de tekst? Hoe weet je dit?
3. In alinea 4, 5 en 6 vind je een signaalwoord dat een tegenstelling
aangeeft. Welke? Onderstreep.
4. Welk verband is er tussen alinea 4, 5 en 6? Hoe kun je dit zien?
5. Met welk woord wordt het slot ingeleid? Hoe noem je zo'n woord?