Oefenen toets naamvallen+voorzetsels MAVO

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Duits

Naamvallen & voorzetsels

Naast de naamvallen heb je ook nog voorzetsels

Het bepalen van naamvallen doe je door het ontleden van de zin:

- 1e naamval = Onderwerp (wie/wat + gezegde)

- 4e  naamval = Lijdend Voorwerp (wie/wat + gezegde +

                            Onderwerp)

                        

 - 3e naamval = Meewerkend Voorwerp (voor het

   zinsdeel 'aan' of  'voor' kunnen zetten)

Of je gebruikt de andere regels:

- Kun je de persoon/voorwerp aan het begin van de zin vervangen met hij/zij? Onderwerp

- Kun je de persoon/voorwerp aan het einde van de zin vervangen met hem/haar? Lijdend Voorwerp

-Kun je ergens 'aan' of 'voor' voorzetten? Meewerkend Voorwerp

Hebben dezelfde uitgang als de 'Ein-Gruppe'

Können Sie d.. Tür (m)
öffnen?

1. der
2. den
3. dem
4. die

D.. Onkel (m) hat ein..
Fahrrad (o) bekommen

1. den, eines
2. den, ein
3. der, einem
4. der, ein

D.. Lehrerin(v) gibt d..
Kinder.. (mv) die Bücher

1. der, dem Kinder
2. die, den Kinder
3. das, die Kinder
4. die, den Kindern

Vaste voorzetsels

Wir leben seit ein.. Jahr (m)
in Köln

1. einem
2. ein
3. einer
4. eine

Die Familie sitzt um d..
Tisch (m)

1. der
2. den
3. dem
4. die

Mein.. Tochter spielt mit dein..
Kind (o)

1. meiner, deiner
2. meine, deinen
3. meinen, deines
4. meine, deinem