Aardbeving: Schokkende of trillende beweging van een gedeelte van de aardkorst door de werking van endogene krachten.
Schaal van Richter: Schaal waarmee de kracht van een aardbeving wordt aangegeven.
Epicentrum: Het punt waar de aardbeving aan de oppervlakte komt, direct boven het hypocentrum.
Tsunami: Hoge vloedgolf op zee die de kust overspoelt en die wordt veroorzaakt door een zeebeving.
Naschokken: Aardbeving die uren, dagen of zelfs weken na een eerdere aardbeving in hetzelfde gebied plaatsvindt.
Breuk: Barst of scheur in de aardkorst.
Convergentie: Het naar elkaar toe drijven van platen.
Oceanische plaat: Plaat die bestaat uit een groot zeeoppervlak (Oceaan).
Continentale plaat: Plaat die bestaat uit een groot landoppervlak.
Subductie: Het wegduiken van een oceanische plaat onder een continentale plaat.
Zijschuivende breuk: Breuk waarbij gesteente horizontaal langs elkaar schuift.
Opschuivingsbreuk: Breuk waarbij het gesteente in tweeën wordt gebroken en één blok naar boven wordt geduwd.
Afschuivingsbreuk: Breuk waarbij het gesteente in tweeën wordt gebroken en één blok naar beneden schuift.